Het verloren Koninkrijk van de Verenigde Nederlanden of : was de Belgische afscheiding onvermijdelijk ?

VK der Nederlanden

Vrijdag 23 januari 2015 – 20.00u.
Stedelijke Colibrantzaal, Deensestraat 6-7 in 2500 Lier (achterzijde stedelijke bibliotheek)
Toegang : 5 euro/3 euro (leden) – info : hvv.vrijdenkendlier@telenet.be – tel. 03 / 480.89.23.

Witte 4

Prof. Dr. Els Witte studeerde aan de Universiteit Gent, waar ze in 1970 promoveerde tot doctor in de geschiedenis. Voor haar promotieonderzoek  doorploegde ze talloze documenten over de  twintig belangrijkste Belgische steden, waaronder ook Lier.

In 1974 werd ze hoogleraar geschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel, waarvan ze van 1994 tot 2000 rector was. Haar werkdomein is de politieke geschiedenis van de hedendaagse periode. Ze is (mede-) auteur van ettelijke handboeken over de geschiedenis van België. Buiten de constructie van België als natiestaat, de taaltoestanden specifiek in en rond Brussel ging haar belangstelling specifiek uit naar de Belgische vrijdenkersorganisaties.

Witte 1

Na haar emeritaat  heeft ze jarenlang gewerkt aan het boek dat de basis vormt voor haar komende voordracht  “Het verloren Koninkrijk; Het harde verzet van de Belgische orangisten tegen de revolutie 1828-1850” (uitgegeven door De Bezige Bij, Antwerpen, 2014).

Hiervoor dook ze voor opnieuw tijdrovend, geduldig bronnenonderzoek in verspreide archieven, zowel in Brussel als in Den Haag. Waarbij ze toegang kreeg tot de familiale archieven van de dynastie Oranje-Nassau. Ze kon niet alleen kennis nemen van ambtelijke stukken, maar ook van persoonlijke correspondentie, vaak in geheimschrift opgesteld.

Door dit monumentale werk wordt de bestaande beeldvorming over de beschreven periode en de Belgische afscheiding grondig gecorrigeerd en aangevuld. Er komt een ander beeld te voorschijn dat fundamenteel afwijkt van wat de bestaande overzichten ons voorgehouden hebben.

Geen patriottisch gedenkschrift

Veel Belgische historici hebben tot diep in de twintigste eeuw het hunne bijgedragen aan een stabiel beeld over de Belgische opstand .Vaak verschenen er publicaties bij nationale herdenkingsjaren. Henri Pirenne’s “Histoire de Belgique” (1900-1932) werd het model van de Belgische geschiedinterpretatie. De Belgische natie wordt gezien als een soort natuurlijk wezen, dat zich doorheen de eeuwen ontwikkelde om zich dan – “getriggerd” door  het verlichte absolutisme van de Oostenrijkse keizer Jozef II, de annexatie door de Frankrijk en het “tegennatuurlijke” huwelijk met (Noord-)Nederland – in 1830 vanuit een collectief nationaal bewustzijn onafwendbaar te kunnen ontplooien als natiestaat.

P1030407

 

Ook in Lier hebben we zo een vorm van  geschiedschrijving. Julius Van In, van 1911 tot 1938 stadsbibliothecaris, annex -archivaris, pleegde in 1905 (vijfenzeventigste verjaardag), als in 1930 een  “De omwenteling te Lier 1830”, dat in 1980 – met een wat relativerende inleiding van Herman Vanderpoorten – door het Comité Lier Kermis terug werd uitgegeven. Deze uitgave is interessant omwille van de bijgevoegde illustraties en documenten uit het stedelijk archief, maar is zeker niet zo maar een “eenvoudig narratief relaas”.  De oppermachtige keizer Napoleon “leerde tegenspoed kennen van het ogenblik dat hij een heiligschennende hand had geslagen aan Paus Pius VII”, ons Vaderland werd volgens de auteur in 1814 opgeofferd aan Holland dat België beschouwde als een vreemde bezitting zoals Java, Borneo en Sumatra, de katholieke godsdienst en de priesters werden niet geëerbiedigd, de huidige (1930) “werkliedenklas” is aangegrepen door praalzucht. Volgens Van In, kon geen enkele van de Lierse notabelen van Orangisme beschuldigd worden.

Toen het leger aangevoerd door de Franse toneelspeler Neillon, de eveneens Franse acteur Jenneval  (dichter van de Brabançonne) en de in Frankrijk wonende graaf Fréderic de Mérode op 16 oktober naar Lier oprukte, kende Lier na de Brusselse septemberdagen, zijn oktoberdagen. “Jong en oud beijverde zich de Belgen behulpzaam te zijn” . Het pas in september 1830 opnieuw verkozen stadsbestuur  zou spontaan de baan geruimd hebben voor de door de revolutionairen aangestelde “vaderlandsgezinde ambtenaars” . Zowel Jenneval als de Mérode, leden van het nieuw ingestelde driemanschap, sneuvelden evenwel in de daarop volgende dagen.

Het is duidelijk dat het werk van prof. Witte, waaruit het Belgische orangisme niet te voorschijn komt als een  onbeduidende marginale beweging geen dergelijk gedenkschrift is.

Ook geen Groot-Nederlandse geschiedschrijving

Aan de andere kant van het spectrum staat de Groot-Nederlandse geschiedschrijving, waarvan Pieter Geyl’s “ Geschiedenis van de Nederlandse stam” het meest markante voorbeeld is. In een ijver om de stellingen van Pirenne tegen te spreken, was de creatie van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de “natuurlijke” evolutie van de geschiedenis. Enkel zou een uit de hand gelopen door Franse intriganten aangevuurde Brusselse stadsrevolte – als imitatie van de Franse julirevolutie – waarop door koning Willem I onhandig gereageerd werd, met steun van de reactionaire katholieke kerk dit natuurlijke proces op onverantwoorde wijze doorkruist hebben.

Witte 3

Waren er in Lier geen mensen die een dergelijke mening toegedaan waren ? Alleszins wel. Georg Friedrich (“grootvader”) Bergmann die al in 1814 toen de Nederlandse prins Frederik  in Lier verscheen  zich duidelijk  had uitgesproken voor  de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland en met Bernard Schreuder, de eerste directeur van de door Willem I in Lier opgerichte normaalschool  en stadssecretaris Willem Juliaan Avontroodt, hadden de Nederlandsgezinden in Lier een stevige voet aan de grond. Grootvader Bergmann zou voor de Belgische revolutionairen in Lier aankwamen naar het Noorden uitwijken.

Als enige familielid bleef zijn zoon, “vader” George Karel Lodewijk Bergmann als advocaat in Lier actief. Hij zou in de eerste periode na 1830,  met de intussen als stadssecretaris afgezette Avonttroodt en Jan Baptist Willems een “binnenkamers” orangisme belijden. Zo zette men op gezamenlijke avonden met zang en gelegenheidsgedichten  in het Pannenhuis de “Belgische Peerlala” op rijm, waarin  de algemene armoede, ontreddering en miserie veroorzaakt door de gebeurtenissen van 1830 werden gehekeld.

Op het einde van zijn (lange) leven (hij stierf in 1893) zou vader Bergmann – die door het samengaan van orangisten en liberalen in 1838 verkozen in de gemeenteraad, schepen werd en van 1853 tot 1872 burgemeester van Lier – in de laatste zin van zijn “Gedenkschriften” verklaren dat “hoe meer ik in jaren ben gevorderd, hoe meer zich aan mij de overtuiging heeft opgedrongen, dat onze landgenoten van 1830 een onvergeeflijke dwaasheid hebben begaan met het Koninkrijk der Nederlanden te vernietigen.”

Hoewel hij het Belgische feit in een nog iets hogere gradatie dan zijn vader aanvaardde, evaleert ook “kleinzoon” Anton (“Tony”) Bergmann in zijn “Geschiedenis der stad Lier” (1873) het Koninkrijk der Nederlanden positief, zowel omwille van de economische politiek (de stad “zag toen eindelijk, na twee eeuwen (van scheiding) de voorspoed in haar muren weerkeren”), als omwille van de onderwijspolitiek en  de “opbeuring van de moedertaal”.

Witte 5

Op basis van zoveel mogelijk feitenmateriaal

Het uitgangspunt van haar doctoraat “Politieke machtsstrijd in en om de voornaamste Belgische steden 1830-1848” (1970) was voor professor Witte niet het beschrijven van de onafwendbaar karakter van de omwenteling.

Haar uitgangspunt was een doorgedreven empirisch onderzoek naar de processen van politieke machtsverwerving en machtsafbraak gesteund op  zoveel mogelijk feitenmateriaal. Hiervoor leken haar de politieke structuurveranderingen in de periode 1830-1848 heel interessant. In geduldig bronnenonderzoek ging ze na hoe de machtsoverdracht tussen (orangistische) contrarevolutionairen en (belgicistische) revolutionairen en de afbraak van de orangistische machtsstructuren verliep. En nadien de machtsoverdracht tussen de klerikale meerderheid van de jaren 1830 naar de liberale machtsovername van 1848. Waarbij in dat jaar de sociaal-radicalen hun machtsposities in de opkomende liberale partij kwijt speelden.

Hierbij concentreerde ze zich op de twintig belangrijkste steden, waartoe Lier – mede door de bevolkingstoename door de groei van de fabrieken De Heyder – behoorde.

Lier was uiteraard niet het meest spectaculaire voorbeeld, maar misschien daarom niet minder significant.  Het stadsbestuur was tot in september 1830 legitimistisch, ook na verkiezingen die maand waren echte opposanten zo goed als onbestaande. Het bestuur nam maatregelen om revolutionair geweld te voorkomen. Het uithangen van de Belgische vlag werd nog aanvang oktober verboden. Binnendringen van uitgesproken revolutionairen in de burgerwachten en het stedelijk bestuur gebeurde niet. Het legitimistische stadsbestuur diende dan ook in oktober 1830 door een ingreep van buitenaf manu militari afgezet te worden.

Het in november 1830 op basis van de nieuwe Belgische gemeentewet samengesteld stadsbestuur omvatte in de telling van professor Witte 3 duidelijk orangistische raadsleden op de 12. Die 25% is ruim lager dan Antwerpen (60% orangisten) of Gent (85% orangisten). In 9 van de 20 bestudeerde steden lijden de revolutionairen overigens een nederlaag. De Lierse orangisten manoeuvreren in 1832 dusdanig dat er geen officiële ontvangst van Leopold I komt, overeenkomstig een strategie van niet-deelname zoals die ook in Antwerpen wordt gevolgd.

Anders dan in Gent en Antwerpen, stellen de overtuigde oranjegezinden  zich terughoudend op. Er zijn de informele familie-, vriendschaps- en professionele relaties, maar geen permanente organisatie, geen persorgaan, geen openlijke conflicten met het Belgisch gezag.

affiche hier daar nederland

Vader Bergmann houdt zich in Lier op de vlakte ( enkel binnenkamers orangisme). Wel wordt hij lid van de Antwerpse orangistische club “Société de la Loyauté”. In 1838 komt hij door samengaan met een antiklerikale liberale patriot in de gemeenteraad. En na 1842 gaat het vlug : 4 liberalen en 2 door beide groepen aanvaarde kandidaten . In 1848 samen met de liberale overwinning op nationaal vlak een absolute meerderheid met 10 van de 13 raadszetels.

Het is pas na deze overwinning dat de liberale organisaties een vaste vorm kregen, in 1857 het weekblad “De Lierenaar” verschijnt, vlug gevolgd door het klerikale “Gazet van Lier”. Pas vanaf dan zijn er in Lier twee tegengestelde bladen, waar dat in Antwerpen, Brussel, Gent en Luik al sinds 1830 het geval was. Ook pas dan vormt hij de “Grote Harmonie” van de laatste orangistische burgemeester om tot een liberaal bolwerk , de “Union et Progrès” tot een culturele kring en komt er een “Grondwettelijke liberale associatie”.

nederlandse-vlag-aanbieding-1024x768

Het harde verzet van de Belgische orangisten

Reeds bij het schrijven van haar doctoraat was Els Witte gestoten op het merkwaardige feit dat de orangistische beweging in de geschiedschrijving als weinig relevant werd beschouwd, terwijl in de werkelijkheid het Belgisch orangisme geen marginale beweging was. Haar actieve carrière belette haar dit verder uit te spitten, maar na haar emeritaat ging ze grondig aan de slag.

In haar nieuwe boek laat ze één voor één de onderscheiden “elites” (het politieke systeem berust tot de jaren 1890 op het cijnskiesrecht en z.g. bekwaamheidskiezers) de revue passeren. De adel, de bestuurselite, het officierenkorps, de juristen, de levensbeschouwelijke elite, de intelligentsia, de journalisten, de economische elite …, met als conclusie dat de meerderheid van de zuidelijke elites orangistisch ingesteld was. In een politiek bestel waaraan slechts een paar procent van de (mannelijke) bevolking deelneemt, is een beweging met ettelijke duizenden eliteleden niet te onderschatten.

Dat de orangisten allemaal antiklerikale liberalen waren, klopt niet : er is bij de adel, de (voormalige) bestuurselite en de geestelijkheid een flinke minderheid katholieke orangisten.

Sint Laurentiuskerk Hove

De beweging was allerminst ongevaarlijk voor de nieuwe Belgische staat. Niet alleen veroveren orangisten in 1830 en nadien een meerderheid in een aantal gemeente- en provincieraden en zijn er elders sterke contrarevolutionaire minderheden. Onder meer in maart 1831 is er een bijna geslaagde poging tot staatsgreep waaraan generaals en prominenten uit Belgische regeringskringen deelnemen. Ook tijdens de Tiendaagse Veldtocht (augustus 1831) bieden Belgische officieren hulp en wordt de overwinning van het Nederlandse leger alleen door het Franse leger verijdeld.

In 1832, en tot in 1838/39 en in 1841/42 zijn er voorbereidingen om een tegenrevolutie te beginnen.

Uit de studie blijkt dat de Belgische revolutionairen veel gewelddadiger waren, dan historici vroeger aangaven. Er is het door de overheid de facto toegelaten fysieke geweld (tot en met een paar lynchpartijen), plunderingen en vernielingen van door “geweldentrepreneurs” georganiseerde straatterreur tegen de bestuurselite en fabriekseigenaars. Er is de staatsrepressie tegen ambtenaren en magistraten die afgezet (zoals Avontroodt) of gedegradeerd of verbannen werden (zoals J.F. Willems). De staat van beleg werd afgekondigd, de persvrijheid aan banden gelegd. De repressiewet van 1834 stelt elke openbare uiting van orangisme strafbaar.

Witte 6

De georganiseerde orangistische beweging was hoofdzakelijk Franstalig, wat niet te verwonderlijk is – ook in Vlaanderen waren de elites sterk verfranst. Het Gentse centrum is het meest robuuste, in Antwerpen is er een sterke aanhang en in vele Vlaamse steden zijn er orangistische meerderheden of sterke minderheden. Maar ook in Waalse steden als Bergen, Doornik, Namen en Verviers staat het orangisme sterk, met zelfs hier en daar vrijwilligerscorpsen. Onderling, maar ook met Koning Willem I wordt er in het Frans gecorrespondeerd. Hierdoor is de beweging dan ook afgesneden van de Nederlandstalige middengroepen en blijven de banden met de “taalminnaren” beperkt.

Naarmate de grote mogendheden zich neerleggen bij de Belgische onafhankelijkheid, ontstaat er in het Noorden twijfel over de volhardingspolitiek van Willem I. In 1838 is de druk op de koning zo groot geworden dat hij het Verdrag (van de XXIV Artikelen) met België aanvaardt. Zeker na zijn troonsafstand kalft de beweging af. Blijft over, zoals uit de eindzin van vader Bergmann blijkt, een nostalgisch heimwee naar het verloren Koninkrijk.

Zij het dat – zoals het Lierse voorbeeld laat zien – de orangistische inbreng in de vorming van de antiklerikale liberale partij van wezenlijk belang is geweest . Na 1850 pakt in Vlaanderen het liberale flamingantisme de orangistische erfenis op, om zich te beschermen tegen én de dominantie van het Frans én het ultramontaanse klerikalisme, dat naar een theocratische staat streefde. In Lier zorgde vader Bergmann er reeds in 1842 voor dat de werkzaamheden van de stad terug in het Nederlands verliepen. Zowel vader (George) als kleinzoon (Tony) namen deel aan de Taalcongressen.

nederlandse-taal-verbindt

Sporen van een volksorangisme ?

Het georganiseerde Belgische orangisme was voornamelijk een aangelegenheid van de elites. De verhoudingen met de Nederlandstalige groepen van kleine ambtenaren, ambachtslui en kleine handelaren waren beperkt.

Ook het gebrek aan band met de volks-en arbeidersklasse was een ernstige tekortkoming van de contrarevolutionaire beweging. Beweren dat het orangisme er geen enkele band mee had, is evenwel overdreven. Arbeiders uit bedrijven die voor 1830 floreerden en nadien in crisis geraakten, stonden zeker niet negatief tegen het economisch beleid van Willem I. Recent heeft historicus Maarten Van Ginderachter naar boven gebracht dat het volkse orangisme in Gent voortleefde in de arbeidersklasse  en de achteruitgang in tewerkstelling en lonen betreurde. (De oude) Anseele betreurde niet alleen de wending die de Belgische revolutie nam, maar noemde haar zelfs een misdaad en wijst België als een kunstmatig land af.

En dat brengt ons terug naar Lier. Net zoals in Gent bestond er in Lier een “groot fabriek” uit de textielnijverheid, de firma De Heyder en Co. In 1757 gestart in het “Hof Van Santhoven” (tot recent de kunsthumaniora), in de Franse tijd uitgebreid met de complexen van Vredeberg/Abtsherberg en het voormalige Sionsklooster was dit het grootste geïntegreerde industrieel bedrijf van de provincie Antwerpen met spinnerijen, weverijen, drukkerij en ververij en blekerijen binnen de Lierse stadsvesten. De Nederlandse tijd legde de firma geen windeieren. De industriële politiek van Willem I bezorgde een bijkomende dynamiek en via de Nederlandse Handelsmaatschappij kon men zich op productie voor de koloniën toeleggen.

Rijksnormaalschool Lier (Foto : Kempens erfgoed)
Rijksnormaalschool Lier (Foto : Kempens erfgoed)

De Belgische omwenteling brak die industriële expansie en de tewerkstelling van 35% tot 45% van de (toegenomen) Lierse bevolking af, tot de fabriek in 1834 definitief naar Leiden verhuisde. Waar de firma voordien reeds in tijden van laagconjunctuur afgedankte werknemers naar het armenbestuur doorschoof, was dat na 1830 een regelrechte ramp. De kleine helft van de Lierse bevolking werd behoeftig. Geregeld diende het stadsbestuur, naast rondhalingen in de stad, aan de hogere overheden, tot koning Leopold toe, bijkomende subsidies, dan wel leningen te vragen. Dit liet toe om werk te verschaffen (zoals het herinrichten van de vesten), dan wel een geringe bijstand te verlenen onder  de vorm van brood of een heel beperkte geldsom. Bij de armoede voegde zich dan ook een cholera-epidemie.

Voor de Lierse notabelen was deze veralgemeende verarming aanleiding om vooral te mikken op traditionele vormen van huisnijverheid en grotere industriële projecten en bijkomend verpauperd proletariaat uit de stad te houden.

Witte 7

Georganiseerd door :

Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging Lier

Uitstraling Permanente Vorming Lier

Huis van de Mens, Begijnhofstraat 4 in 2500 Lier.