ANTWERPEN
Meer dan 25 jaar lang was ik deskmedewerker op de sportredactie van Het Nieuwsblad. In 2001 en 2002 werd ik even getransfereerd naar De Standaard, toen die een eigen, bescheiden, sportredactie opzetten. Wij hadden geen eigen werkplek, moesten ons een plaatsje zoeken tussen mensen van pakweg de politieke en de economische redactie. Dagelijks verschenen er stukken van Guido Fonteyn in de krant. Hij was (en is) dé specialist van alles wat met Wallonië te maken heeft. Vijftien jaar later, met Elcker-Ick in de Breughelstraat als decor, stel ik hem de vraag waarom ik hem er nooit tegen het lijf ben gelopen. ‘Simpelweg, omdat ik vanuit Namen werkte’, verduidelijkt hij. Brusselaar Fonteyn (70 jaar ondertussen) schrijft nog altijd boeken. Hij waarschuwt de Vlamingen : de economische toekomst van ons land situeert zich in Waals-Brabant, Namen en Luxemburg, kortom langs de autosnelweg E-411.
Guido Fonteyn begint met een boutade om te verklaren hoe Walen over Vlamingen denken. ‘De Waalse tennisspeelster Dominique Monami was getrouwd met de Vlaming Bart Van Roost. Toen zij de halve finale won van het tornooi in Berlijn blokletterden de Franstalige kranten : ‘Monami speelt briljant’. Eén dag later verloor ze de finale en de kop luidde : ‘Van Roost gaat onderuit’. Tijdens de periode 1956-1971 ondervroeg professor Dupain zowel Vlamingen als Walen. De Vlamingen vertelden niets dan negatiefs over de Walen en vonden dat die een meerderwaardigheidsgevoel hadden. De Walen noemden zichzelf vrijheidslievend, gehecht aan hun eigen grondgebied en meerder-waardig tegenover Vlaanderen. De Walen zagen de Vlamingen als werklustig, gehecht aan hun eigen bodem, worstelend met een minderwaardigheidsgevoel en lichtgeraakt. De Vlamingen zegden dat ze gehecht waren aan hun eigen bodem, vrijheidslievend en rechtuit. Merkwaardig was dat zowel Vlamingen als Walen hetzelfde beeld hadden over de Brusselaars : dat waren bluffers, zelfgenoegzaam, en profiteurs.’
Nu spreken Vlamingen en Walen over elkaar in clichés. ‘Wallonië had jarenlang een voorsprong op Vlaanderen dankzij haar delfstoffen. In Zuid-België vind je nog een zinkput van de ‘Veille Montagne’ (nu Umicore). De bronnen van de Amblève waren een goudmijn tot aan de eerste wereldoorlog. Goud was een exportproduct. Kortom, Wallonië was één grote steengroeve. Je vond er ijzererts, steenkoolmijnen en marmer. Door deze economische rijkdom was er een tekort aan werkkrachten. Daarom werd er een beroep gedaan op Vlamingen. In Vlaanderen had men geen delfstoffen, alleen maar vlas. Het Noorden van het land kende een geschiedenis van armoede. Tussen 1840 en 1846 kon je gerust spreken over pauperisme. Vlamingen stierven in eenzaamheid. Veldwachters moesten huizen gaan controleren om te zien of er nog mensen woonden. Bovendien brak in 1847 een tyfus- en één jaar later een choleraplaag uit.’
EEN OP DE VIER HUIZEN IN VLAANDEREN WAREN CAFES
Heel wat Vlamingen stierven dus van de honger en dat was ook de Walen niet ontgaan. ‘Professor Maton van de Universiteit Gent schatte het totaal aantal bedelaars in 1848 in Oost- en West-Vlaanderen op 450.000, dat was één derde van de bevolking. In Roeselare en Tielt waren zelfs meer dan 40% van de mensen behoeftig. In 1872 schreef de Vlaamsgezinde Defaillele dat Vlamingen niet in de Middeleeuwen leefden, maar dat het nog erger was. Stijn Streuvels tekende op dat Vlamingen schurken, wraakzuchtigen, gierigaards en ongeletterden waren. Pater Stracke had het over de zielsarmoede van Vlaanderen en beschreef hun inwoners als een volk dat de naam van woestelingen en baldadigen verdient. Severeyns, een Vlaamse officier aan het Ijzerfront, beweerde dat Vlaanderen slavenarbeid kende, die nergens in Europa zijn weergave vindt. Feit is dat Vlaanderen niet leefbaar was. Eén op de vier huizen waren cafés. De economische malaise leidde tot een emigratiestroom van Vlaanderen naar Wallonië die immens veel groter is dan die naar Nederland, Frankrijk of Canada. Terwijl in Vlaanderen het bevolkingsaantal daalde ging Henegouwen in één klap van 400.000 inwoners naar 1,2 miljoen en Luik van 300.000 naar één miljoen. Nu nog heeft de helft van de inwoners van La Louvière een Vlaamse familienaam.’
Wallonië kon de Vlaamse werkkrachten goed gebruiken. Wellicht wachtte hen een warm onthaal ? ‘Niets is minder waar. Yves Ceriaut van de universiteit van Louvain-la-Neuve onderzocht 15.000 liedjesteksten en theaterstukken waaruit bleek dat Vlamingen beschaamd moesten zijn dat ze Vlamingen waren. Ze werden constant voorgesteld als mensen met ros haar, dikke buiken en als vrouwen-verleiders. Uiteraard kwam men in Vlaanderen te weten hoe Wallonië hen ontving. De moeder van een Vlaming die naar de Borinage ging werken werd bij de pastoor geroepen. De geestelijke drukte haar op het hart dat haar zoon nooit naar een Waals logement mocht trekken. In het gebruik van het logement waren immers de logementsvrouwen inbegrepen. Yves Cartiau beschreef de toestand in 1909 als volgt : ‘Op zondagavond zitten Vlamingen in dancings. Dan beginnen ze te vechten en moet de politie tussenbeide komen.’ In Vlaanderen bleef men niet bij de pakken zitten. In 1895 ontstond het Algemeen-Nederlands Verbond. In Wallonië werden er twintig afdelingen van het Davidsfonds opgericht. In 1950 was het rijk van Wallonië uit. De zinkfabricatie viel stil – er zijn nog een beperkt aantal groeven – en ook de productie van marmer en ijzer viel weeg. Een Russisch bedrijf vestigde zich in La Louvière en gebruikte het Canal du Centre maar de afbraak van Wallonië was een feit.’
De aanleg van de haven van Zeebrugge gaf Wallonië de genadeklap. Meer zelfs, het maakte de Walen woedend. ‘Alle invoer van grondstoffen gebeurde via Antwerpen, waardoor er een nieuwe haven moest worden gebouwd. Dat gebeurde in Zeebrugge maar met Belgisch geld. Vlamingen gaan er nog steeds vanuit dat Walen jarenlang van hen hebben geprofiteerd maar dat is niet het geval. Hoe verklaar je anders dat Wallonië er zo verpauperd uitziet ? Het geld ging rechtstreeks naar Brussel. Alle mijndirecties zetelden in de hoofdstad en kwamen samen op de hoofdzetel van de Société Générale. De opbrengsten gingen naar de aandeelhouders : allemaal Brusselaars. Wat we nu zien is dat Wallonië langzaam maar zeker uit een diep dal aan het kruipen is terwijl Vlaanderen de omgekeerde weg is ingeslagen. De autoproductie is naar het buitenland verhuisd. In Wallonië ontstaat de ene KMO-zone na de andere langs de as Waals-Brabant-Namen-Luxemburg. Niet alle steden floreren. Charleroi en La Louvière bijvoorbeeld hebben het heel moeilijk. Dat komt omdat zij, in tegenstelling tot Namen en Luik, geen universiteiten hebben die hun uiterste best doen om de economie te ondersteunen. Jammer genoeg houdt Vlaanderen zich enkel en alleen met zijn eigen problemen bezig en ziet men niet wat er in Wallonië aan de gang is. Dat zou hen binnen afzienbare tijd wel eens erg zuur kunnen opbreken.’
(EM)
Foto’s (c) Reporters & Gazet van Hove .