Door Sir Roger Scruton – www.doorbraak.be .

100 jaar na de Russische Revolutie is het ideale moment om ons af te vragen of we wat hebben geleerd van de ideologische wortels van die revolte.

We zijn het marxisme vergeten

Erkennen we voldoende dat de marxistische ideologie de legale orde, de politieke oppositie en de mensenrechten vernietigt ? Hebben we enig begrip van het dodentol dat telkens op de triomf van de ‘partij van de voorhoede’ volgde ? Bezitten we enig idee van het menselijke offer van de collectivisering of van wat de goelag betekende in termen van de vernedering en de vernietiging van zijn slachtoffers ? Het antwoord luidt telkens : ‘neen’.

Age of extremes

Onze schoolleerplannen staan bijna uitsluitend stil bij de Holocaust. In verschillende landen is de ontkenning ervan een misdrijf. Je vindt over ons hele continent talloze monumenten voor en musea over de slachtoffers van het nazisme en het fascisme. Maar de miljoenen slachtoffers van het communisme worden nauwelijks herdacht. Er bestaat een standaardvisie – breed verspreid op de scholen – op de moderne geschiedenis. Die kijk lauwert de Russische Revolutie als een opstand gericht op ‘de volledige vernieling van de Russische en Europese bourgeoisie’, noodzakelijk voor de overwinning van het socialisme. Deze geschiedenis (visie gebaseerd op Eric Hobsbawm, Age of Extremes) vermeldt niets over de afschaffing van de rechtbanken en het establishment of de Cheka (de geheime Sovjetpolitie) of de verdorven onteigeningen die Russische economie vernietigden of de massale hongersnood bij de Oekraïense boeren.

massamoordenaar Jozef Stalin

U en ik

Het begrip ‘bourgeoisie’ is een technische term in de marxistische theorie. Het verwijst echter naar iets menselijk en dat menselijke zijn u en ik.

Het is voor een historicus ontoelaatbaar om op een andere manier dan met afschuw te schrijven over de nazi-vernietiging van de Joden. Maar de even wrede ‘vernietiging van de bourgeoisie’ wordt met een onvoorwaardelijke goedkeuring beschreven. Het begrip ‘bourgeoisie’ is een technische term in de marxistische theorie. Het verwijst echter naar iets menselijk en dat menselijke zijn u en ik. Wij bezitten eigendom, nemen deel aan de markt, ontvangen een loon, hebben een partner en kinderen, en we leven volgens de dagelijkse moraliteit van het nabuurschap. Wij zijn de mensen die Lenin wilde vernietigen. Wij zijn de mikpunten van hun afgrijzen. Het marxisme is de theorie van die afkeer.

Eén ding dat we zeker moeten leren van de Russische Revolutie is dat dit afgrijzen telkens op zoek gaat naar theorieën om het te rechtvaardigen. Tijdens mijn reizen achter het IJzeren Gordijn leerde ik op een indrukwekkende manier dat eens het afgrijzen de macht grijpt, het de doodsklok luidt voor de politiek. Immers, het echte doel van politiek bestaat er niet in afgrijzen te uiten, maar het te beheersen en het te verzoenen.

Ernstige bewijslast

Wanneer, in de nasleep van de grote brand van de Londense Grenfell-woontoren, leidende politieke figuren opriepen tot een ‘day of rage’ en tot een vordering van de bourgeois eigendommen, dan hoorde ik terug de klanken van dat oude afgrijzen. Ik stelde mezelf de vraag hoe het komt dat de les nog altijd niet geleerd is.

Net zoals het antisemitisme de herinnering aan de Holocaust overleeft, overleeft het marxistische denken de bloederige erfenis dat het nalaat. Men koestert de haat meer dan dat ze de rechten respecteren van diegene die men haat.

Het probleem ligt niet aan een gebrek aan literatuur. Er zijn talrijke verwijzingen naar de communistische terreur. Het bevat onder andere meesterwerken die elke geschoolde mens zou moeten kennen, zoals Koestlers Darkness at noon, Pasternaks Dokter Zhivago en Solzjenitsyns Goelag Archipel. Echter, het afgrijzen overschaduwt maar al te vaak deze bewijslast. Net zoals het antisemitisme de herinnering aan de Holocaust overleeft, overleeft het marxistische denken de bloederige erfenis dat het nalaat. Men koestert de haat meer dan dat ze de rechten respecteren van diegene die men haat.

Twee uitingen van hetzelfde Kwaad

Daarom is het hoog tijd om musea op te richten die herinneren aan dit erfgoed. Er bestaat een model in Boedapest. Het ‘Museum van de Terreur’ werd opgericht in 2002 onder leiding van Maria Schmidt. Dit museum herdenkt de slachtoffers van het fascisme als van het communisme en het is net daarom controversieel. Zelfs in Hongarije vertellen linkse intellectuelen dat deze twee uitingen van het Kwaad onvergelijkbaar zijn. Het gedenken van de slachtoffers in eenzelfde museum betekent voor hen een ontkenning van het grootste verschilpunt : de doelstellingen van het communisme waren nobel en die van het fascisme slecht.

Het is net om dergelijke apologie tegen te spreken dat Maria Schmidt hetzelfde licht laat schijnen op de twee wereldbeelden. Want, dringt ze aan, ze hadden dezelfde doelstelling. Waar zit immers het verschil tussen de focus op de afkeer van de Joden of van de bourgeoisie als de gemeenschappelijke doelstelling de afslachting ervan was ? Of zeggen we met Eric Hobsbawm, dat in het ene geval, en niet in het andere, het doel alle middelen heiligde ?