Met de onrechtvaardige dood van George Floyd laait ook in België de discussie over onze koloniale erfenis weer op. Vanuit activistische hoek klinkt de roep om de standbeelden van Leopold II te verwijderen uit het straatbeeld en vele beelden werden recent ook besmeurd. In dit opiniestuk nuanceer ik de overdreven aandacht voor deze thematiek en pleit ik ervoor om de beelden te laten staan maar van de nodige duiding te voorzien.
Petities om de standbeelden van Leopold II te verwijderen verzamelden de voorbije week nochtans enkele tienduizenden handtekeningen en ook in onze eigen studentenstad Leuven pleitte Comac in een open brief aan Luc Sels om een borstbeeld van Leopold II weg te halen uit de Centrale Bibliotheek. Zelfs de beelden van een bijhorend bordje met historisch-kritische uitleg voorzien, blijkt dus niet meer voldoende voor verschillende antiracistische activisten.
Reductie
Ook al heeft Leopold II een aandeel gehad in de institutionalisering van racisme, het racisme van vandaag hangt natuurlijk niet meer af van het beleid dat Leopold II destijds heeft gevoerd, laat staan van de vraag hoeveel beelden van hem nog in onze publieke ruimte staan. Zo’n beeld weghalen zou dan ook op geen enkele manier bijdragen aan een samenleving met minder racisme.
Zeker in het concrete geval van het beeld in de Centrale Bibliotheek van de KU Leuven zien we in feite slechts een Belgische vorst zonder verdere verwijzing naar het kolonialisme en is het nogal vergezocht om te beweren dat zo’n beeld op zichzelf een oproep tot rassenhaat zou zijn.
Dat Leopold II zo aanwezig is in onze publieke ruimte, is overigens niet zo verwonderlijk : hij is de langst regerende vorst van België die natuurlijk om meer bekend staat dan zijn koloniaal verleden alleen. Een borstbeeld zoals in de centrale bibliotheek is dus zeker geen lofzang op ons koloniaal verleden, maar slechts een getuige van onze geschiedenis die onze publieke ruimte mee vormgeeft.
Voldoende weerzin
Ook al draagt de verwijdering van zo’n beeld dus niets bij aan de bestrijding van reëel racisme, het kan wel helpen om tegemoet te komen aan de begrijpelijke weerzin die Congolezen en anderen kunnen ervaren bij het zien van zo’n beeld of de associaties die het oproept. Maar is het wel verstandig om daarvan een voldoende reden te maken om alle beelden – zelfs eenvoudige borstbeelden die geen koloniaal tafereel uitbeelden – uit de publieke ruimte verwijderen ?
Als republikein bekommer ik me natuurlijk weinig over een koningsbeeld, maar als conservatief met aandacht voor hoe we onze geschiedenis en cultuur beleven, maak ik me wel zorgen over deze achterliggende mentaliteit die aan steeds meer invloed wint. Steeds vaker lijkt de publieke opinie gewonnen voor een emotionele politiek waarin iemands loutere ervaring dat hij of zij zich gekwetst voelt, volstaat als argument om een politieke eis te stellen.
Symboolpolitiek
Het is dus niet alleen verkeerd om vanuit een emotiepolitiek zoveel ophef om een beeld te maken, maar ook riskant omdat het de aandacht afleidt van de reële problemen in onze huidige maatschappij.
Toch is symboolpolitiek zeker niet onbelangrijk omdat het iets zegt over onze culturele identiteit en hoe we onze publieke ruimte invullen. Het is daarbij inderdaad van belang om de eigen geschiedenis niet te romantiseren en de zwarte bladzijden te negeren. De kritische bewustwording over onze eigen geschiedenis waar activisten voor pleiten is een mooi streven, maar zulke bewustwording verkrijg je niet door alle negatieve elementen uit je geschiedenis in een taboesfeer te zetten of naar een museum te verhuizen.
Het tegendeel is veeleer waar : als je mensen expliciet aan een donker verleden wil herinneren, moet je die beelden zichtbaar laten staan en er gepaste duiding bijplaatsen. Het laatste wat je moet doen om een volk te confronteren met haar verleden, is zulke beelden uit het zicht zetten.
Dubbele winst
Wanneer we deze slachtofferpolitiek consequent zouden toepassen en de publieke ruimte vrijmaken van eender welk beeld dat een negatieve associatie kan hebben, riskeren we maar een armzalige cultuur over te houden. Bovendien zou het ervoor zorgen dat we steeds minder het vermogen hebben om een historische confrontatie te verdragen.
Een cultuur moet niet ontmanteld worden totdat niemand zich meer gekwetst voelt (want dat is een straatje zonder einde), maar moet zichzelf uitdiepen en kritisch groeien. Een samenleving moet haar geschiedenis recht in de ogen durven kijken en ook van de zwarte bladzijden akte kunnen nemen. Een samenleving mag geen idyllische geschiedenis fingeren die alle confronterende elementen naar een taboesfeer of een museum verwijst. Een cultuur groeit wanneer ze in staat is zelfbewust en zelfkritisch naar haar eigen geschiedenis te kijken zonder deze geschiedenis daarom te willen uitbannen.
Het behouden van de standbeelden maar ze voorzien van context zorgt dus voor dubbele winst : de openbare ruimte wordt niet van haar culturele geschiedenis verarmd maar net verrijkt doordat de beelden in een nieuw kritisch daglicht worden geplaatst. De beelden evolueren in hun functie die ze in de openbare ruimte vervullen : van een teken van triomfalisme evolueren ze naar een beeld met een kritische rol. Tot slot verrijkt het ook de samenleving zelf, die zich op deze manier geconfronteerd weet met óók de negatieve aspecten van haar verleden. Door gevoelige beelden niet te verwijderen maar net van context te voorzien, groeit dus zowel onze publieke ruimte alsook wijzelf als cultuurgemeenschap richting een sterker zelfbewustzijn.