Vlaamse moslimactiviste Maryam H’madoun reageert met dreigende taal

Werkgevers mogen hoofddoeken en andere religieuze symbolen verbieden, maar dan moeten ze wel bewijzen dat hun klanten dat eisen. Het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg gaf dit zeer genuanceerde advies donderdag op basis van het grondrecht op ondernemerschap. Meteen schreeuwden lobbyisten en activisten racisme en islamofobie.

‘Een werkelijke behoefte van de werkgever’

Het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) sprak zich op 15 juli uit over het dragen van een hoofddoek op de werkplek. Deze uitspraak volgde op de prejudiciële vraag door het Arbeitsgericht Hamburg (arbeidsrechter in eerste aanleg Hamburg) en het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken in Duitsland). Het advies is online te lezen en het Nederlandse persbericht ook. De titel van het persbericht luidt: ‘Het verbod op het dragen van elke zichtbare uitingsvorm van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuigingen op het werk kan worden gerechtvaardigd door de behoefte van de werkgever om neutraal over te komen bij zijn klanten of om sociale conflicten te voorkomen.’

Samengevat komt het hierop neer dat een hoofddoek mag verboden worden op voorwaarde dat de klanten van de werkgever dit eisen. De zaken waarover het advies volgde gingen allebei over hoofddoeken, maar het advies is dus veel ruimer. Dit komt omdat de betrokken werkgevers een algemeen verbod invoerden en enkel moslima’s daar niet mee konden leven.

De persdienst van het HvJ-EU voegde daarom het volgende als ondertitel toe : ‘Deze rechtvaardiging moet echter beantwoorden aan een werkelijke behoefte van de werkgever en de nationale rechterlijke instanties mogen in het kader van de afstemming tussen de betrokken rechten en belangen rekening houden met de context van hun eigen lidstaat en met name met nationale bepalingen die gunstiger zijn voor de bescherming van de godsdienstvrijheid’.

Prejudiciële vraag

Het HvJ-EU diende dus in twee zaken een prejudiciële vraag te beantwoorden aan de Duitse rechters zodat zijn vonnis niet in strijd zou zijn met de EU-wetgeving. De eerste zaak werd aangespannen tegen WABE een Duitse stichting die kinderdagverblijven uitbaat en zelfs in Amman te Jordanië actief blijkt. Wabe schorste een werkneemster tijdelijk omdat zij geen gevolg wilde geven aan het door WABE aan haar werknemers opgelegde verbod op het dragen van ‘zichtbare tekens van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging’ op het werk bij contacten met ouders of kinderen. De tweede zaak ging tussen drogisterijketen MH Müller Handels GmbH en haar werkneemster over de rechtmatigheid van de aanmaning om op het werk geen grote, opvallende politieke, levensbeschouwelijke of religieuze tekens te dragen.

De orthopedagogisch verzorgster was bij WABE sinds 2014. Begin 2016 besloot zij een islamitische hoofddoek te dragen. Van 15 oktober 2016 tot en met 30 mei 2018 was zij met ouderschapsverlof. In maart 2018 heeft WABE voor haar vestigingen de ‘dienstinstructie voor de naleving van het neutraliteitsgebod’ vastgesteld. Op 1 juni 2018 kwam de werkneemster werken met een islamitische hoofddoek. Zij weigerde haar hoofddoek af te doen, waarna de directrice van het kinderdagverblijf haar tijdelijk schorste. 4 juni daagde ze weer op met hoofddoek en weigerde ze andermaal hem af te doen. Ze kreeg een tweede waarschuwing en werd nogmaals geschorst. De werkneemster trok naar de rechter waar ze haar werkgever discriminatie op geslacht en geloof verweet. De Duitse rechter meende dat ze wellicht gediscrimineerd werd, maar schorste de zaak en diende een prejudiciële vraag in bij het HvJ-EU.

‘Indirecte discriminatie op grond van godsdienst’

De Duitse Grondwet verleent immers naast godsdienstvrijheid in Artikel 6 lid 2 ook iets waar Polen en Hongarije tegenwoordig vaak met de Europese Commissie en het Hof van Justitie van de EU over in de clinch gaan: ‘De verzorging en de opvoeding van kinderen behoren tot het natuurlijke recht van de ouders en vormen een verplichting die primair op hen rust. De overheid waakt over de uitoefening daarvan.’ Volgens WABE is neutraliteit daarom absoluut noodzakelijk.

De andere werkneemster in de tweede zaak was sinds 2002 als verkoopadviseur en caissière in dienst bij Müller. Sinds 2014 droeg zij een islamitische hoofddoek. Aangezien zij niet was ingegaan op het verzoek om haar hoofddoek op het werk af te doen, is zij naar een andere post overgeplaatst waar zij haar hoofddoek wel kon dragen. In juni 2016 weigerde ze wederom haar hoofddoek af te doen en werd daarop naar huis gestuurd. In juli 2016 ontving zij van Müller een aanmaning om op het werk te verschijnen zonder grote, opvallende tekens van politieke, levensbeschouwelijke of religieuze overtuiging. De werkneemster spande een zaak aan om haar hoofddoek te mogen dragen en eiste bovendien een schadevergoeding. De Duitse rechter wou van het HvJ-EU weten of het Handvest voor de Grondrechten van de EU uitsluitsel kon bieden aangezien deze ‘indirecte discriminatie op grond van godsdienst’ een geschil betrof tussen een particuliere onderneming en een particulier.

A genuine need

De vraag ging er dus over of het recht op ondernemen en het opleggen van een intern reglement qua neutraliteit jegens publieke of particuliere klanten beperkt moest worden en of zo’n reglement geen ongelijke behandeling van de werknemers zou zijn. Die neutrale kledijvoorschriften zouden volgens bepaalde critici immers moslimvrouwen disproportioneel treffen en dus racistisch en discriminerend zijn.

Het Hof van Justitie van de EU stelt zeer omzichtig en in meerdere stellingen dat een hoofddoekverbod geen discriminatie is als het voor alle geloofsovertuigingen geldt. Tenminste als het niet specifiek over hoofddoeken gaat die enkel door één geloofsgemeenschap gedragen worden, maar ook voor kruisjes en keppeltjes. Toch zegt het HvJ-EU dat een verbod een legitiem doel kan nastreven, maar dat dit op zichzelf niet volstaat. De werkgever moet ook ‘a genuine need’ of ‘werkelijke behoefte’ aantonen.

Het verbod mag ook niet verder gaan dan strikt noodzakelijk om de nadelige gevolgen die de werkgever wil vermijden te voorkomen. Eén zo’n werkelijke behoefte kan bestaan uit de legitieme verwachtingen van de klanten. De werkgever moet dus aantonen dat het verbod niet toepassen schadelijk is voor zijn activiteiten als ondernemer. Het HvJ-EU laat trouwens de lidstaten toe om mits nationale voorzieningen de gepastheid van dergelijke verboden af te wegen tegen de grondrechten in hun wetgeving. De lidstaten krijgen dus enige ‘discretionaire marge’.

Soros-lobby schreeuwt moord en brand

Meteen volgde natuurlijk kritiek van een lobbygroep gefinancierd door George Soros. Hoewel Open Society Justice Initiative (OSJI) zelfs niet geregistreerd is in het verplichte lobby-register van de EU, stuurde deze lobby meteen een persbericht uit om de Vlaamse hoofddoek-activiste Maryam H’madoun te laten verklaren dat dit racisme en islamofobie is. Hoewel gedoctoreerd in economie aan de Universiteit Antwerpen is H’madoun al bijna zeven jaar fulltime moslimactiviste. Dit advies zou volgens haar leiden tot het uitsluiten van moslima’s in functies waarbij contact met klanten nodig is. ‘Wetten, beleid en praktijken die religieuze kledij verbieden zijn doelgerichte manifestaties van islamofobie die enkel dienen om moslima’s uit te sluiten van het openbare leven en hen onzichtbaar te maken’, aldus H’madoum.

Ze schermt verder met de bewering dat rechtbanken in heel Europa en de mensenrechtencommissie van de VN benadrukken dat de hoofddoek geen enkele schade veroorzaakt waaruit zo’n behoefte van een werkgever zou blijken. Wat dit laatste betreft, sloeg ze voor OSJI een dreigende toon aan: ‘Werkgevers die dit beleid en praktijken invoeren letten best op hun tellen, want ze riskeren aansprakelijk gesteld te worden voor discriminatie volgens Europese en nationale wetten als ze geen werkelijke behoefte bewijzen voor een verbod op religieuze kledij’.

Tot slot nog een merkwaardig feitje. De Zweedse en Poolse regering vaardigden een jurist af naar de rechtbank.

LODE GOUKENS
Lode Goukens is master in de journalistiek en docent ‘Europese en wereldinstellingen’ aan de Thomas More Hogeschool.
Foto’s (c) Gazet van Hove.