door Thierry Debels in ’t Pallieterke .

Het klinkt goed : laat de sterkste schouders de zwaarste lasten betalen. Vrij vertaald : Belgische burgers die rijk zijn, zouden ook meer belastingen moeten betalen. In de praktijk valt dit tegen. De oplossing in het verleden is het vermogen naar een vennootschap in een belastingparadijs over te brengen om zo uit het zicht van de Belgische fiscus te blijven.

De overheid probeert hiervoor een oplossing te vinden door de zogeheten ‘kaaimantaks’. Die kaaimantaks werd in 2015 in België ingevoerd als een doorkijkbelasting. De kaaimantaks ontleent uiteraard zijn naam aan de Kaaimaneilanden, een van de belangrijkste belastingparadijzen ter wereld.

Audit door door het Rekenhof

Die taks belast de inkomsten uit een juridische constructie bij haar oprichters of begunstigden alsof ze die inkomsten zelf rechtstreeks hadden verkregen. De kaaimantaks bouwt voort op de aangifteplicht voor buitenlandse juridische constructies die in 2013 was ingevoerd. Hij vult die aan met een belasting op de inkomsten die worden ontvangen en/of uitgekeerd door de juridische constructie.

Sinds de invoering werd de wetgeving aangescherpt om misbruiken en achterpoortjes weg te werken. Daarom spreekt de fiscale literatuur van kaaimantaks 1.0 (vóór de wetswijziging van 25 december 2017) en kaaimantaks 2.0 (na de wetswijziging).

Niet verwonderlijk hebben fiscale specialisten zich gespecialiseerd in de materie om hun rijke klanten te ‘helpen’.

Het Rekenhof voerde daarom ook onlangs een audit door. Deze audit gaat over die kaaimantaks 2.0 en beantwoordt de volgende onderzoeksvragen : kan de fiscus de naleving van de kaaimantaks afdoende en efficiënt controleren en worden de resultaten van de kaaimantaks afdoende gemonitord en geëvalueerd ?

Talrijke mogelijkheden tot omzeilen

Ondanks de aangescherpte kaaimantaks 2.0 komen uit de audit belangrijke knelpunten naar voren bij de toepassing van de regelgeving.

De kaaimantaks is in de eerste plaats niet van toepassing als de Belgische belastingplichtige-oprichter België definitief verlaten heeft en dus geen Belgische rijksinwoner meer is. Uiteraard mag deze verhuizing niet geveinsd zijn, maar de controle daarvan is heel moeilijk en arbeidsintensief. Concreet gaat het bijvoorbeeld over rijke Belgen die niet meer in ons land wonen, maar in Zwitserland of Monaco.

De fiscale controleurs ondervinden moeilijkheden om Belgische belastingplichtigen als oprichter van een buitenlandse juridische constructie te kwalificeren. Ze hebben daartoe te weinig informatie over dergelijke constructies. Dat kan deels worden opgelost door een weerlegbaar wettelijk vermoeden in te voeren dat de Belgische belastingplichtige die in het UBO-register, waarin alle uiteindelijke begunstigden van een vennootschap of juridische entiteit staan, vermeld staat ook de oprichter ervan is.

Concreet bestaat op de Kaaimaneilanden de ‘Exempt Company’, een typische onderneming gebruikt om belastingen te ‘vermijden’. Zelfs een belastingplichtige het vakje ‘juridische constructies’ heeft aangestipt, is het niet evident concrete informatie te krijgen.

De kaaimantaks is ook niet van toepassing op juridische constructies met een daadwerkelijke economische activiteit (de substance-uitsluiting). Hoewel deze substance-uitsluiting in de wetgeving werd verduidelijkt en beperkt, blijft de beoordeling van deze daadwerkelijke economische activiteit voor de fiscus een moeilijke feitenkwestie, zeker bij het beheer van zeer grote vermogens.

Door de aanscherping van de regelgeving is de kaaimantaks ook van toepassing op private instellingen voor collectieve beleggingen waarvan de aandelen of deelbewijzen worden aangehouden door één persoon of meerdere met elkaar verbonden personen. In de praktijk blijkt echter dat vaak stromannen worden ingeschakeld als niet-verbonden personen om zo de kaaimantaks te vermijden.

De kaaimantaks 1.0 kon relatief eenvoudig omzeild worden via zogeheten dubbelstructuren (‘ketenconstructies’) om zo de band tussen de Belgische oprichter en de buitenlandse juridische constructie te doorbreken. De kaaimantaks 2.0 is expliciet op die dubbelstructuren van toepassing gemaakt door de invoering van een fiscale ‘toerekeningsfictie’. Het volstaat echter om een gewone vennootschap die geen juridische constructie is (bv. een Luxemburgse Soparfi) bovenaan in de keten te schuiven om de band tussen de Belgische oprichter en de juridische constructie te doorbreken en zo opnieuw aan de toepassing van de kaaimantaks te ontsnappen.

De kaaimantaks werkt niet door in de successiebelasting/erfbelasting. Daardoor blijven de bezittingen en opbrengsten van de overleden oprichter en zijn erfgenamen onder de fiscale radar.

De werking van dubbelbelastingverdragen vermindert de reikwijdte en slagkracht van de kaaimantaks.

Hoewel de kaaimantaks werd ingevoerd om belastingontwijking te vermijden, kan een juridische constructie waarop de taks van toepassing is, soms voordeliger uitvallen dan een alternatief waarin hij niet van toepassing is. Dit kan bijvoorbeeld door de belastingvrijstelling van meerwaarden op aandelen te combineren met de vrijstelling van de kaaimantaks. Deze combinatie maakt in zekere zin een oneigenlijke toepassing uit van de kaaimantaks.

Opbrengst overschat

De kaaimantakswetgeving is volgens het Rekenhof ook “nog nooit grondig en algemeen geëvalueerd”. Overigens kan niet gemeten worden of de wetgeving haar doelstellingen bereikt, omdat specifieke registratie-instrumenten ontbreken. Op basis van de toename aan roerende voorheffing en de resultaten van de kaaimantaks-controles komt het Rekenhof wel tot een beduidend lagere budgettaire opbrengst dan wat in de begroting ingeschreven stond.

foto’s (c) Gazet van Hove.