Jan Verroken kijkt terug op vijftig jaar taalgrens en politiek

Wie is Jan Verroken ?

Jan Verroken (1917) werd geboren en groeide op in Melden, vlakbij de taalgrens. Na zijn studies Germaanse filologie ging hij in het onderwijs en werd hoofdredacteur van een plaatselijke krant. Via die weg trad hij op de voorgrond bij de betwiste talentelling van 1947. Maar Verroken was toen al politiek actief. Hij richtte na WO II in het arrondissement Oudenaarde de CVP op en slaagde erin om in de meeste gemeenten een bestuur op de been te krijgen.

Ronse
Ronse

Op 4 juni 1950 werd de 33-jarige Verroken verkozen, hij bleef volksvertegenwoordiger tot 1981 voor de toen nog unitaire CVP/PSC. Verroken was in het parlement bekend voor zijn uitgesproken Vlaams profiel. Hij maakte deel uit van de zogenaamde ‘Groep van Acht’. Die groep trok in de CVP de Vlaamse kaart in de discussie over de taalwetten van begin jaren zestig. Verroken speelde een belangrijke rol bij het tot stand komen van de taalgrens, de taalwetten van 1963, de splitsing van de Leuvense Universiteit en de strijd tegen Egmont. Hij was ook een groot pleitbezorger van de fusies van de gemeenten.
Verroken was ook van 1963 tot 1979 lid van de Beneluxraad, van 1979 tot 1984 EU-parlementslid en van 1983 tot 1988 burgemeester van Oudenaarde. Hij bleef gemeenteraadslid tot 2000, maar had toen al gebroken met de CVP. Ondanks zijn hoge leeftijd is Verroken actief op het wereldwijde web, eerst als blogger maar sinds 2011 als @verroken op Twitter.

Vijftig jaar geleden werd de taalgrens vastgelegd, samen met een hele resem taalwetten. Jan Verroken was er toen bij. Ondertussen 96 volgt hij de politiek nog altijd op de voet.

In het huisje in Oostduinkerke, waar Jan Verroken met zijn vrouw woont, heeft hij nog altijd zijn bureau. Als we er binnenkomen, kijkt hij naar Reyers Laat, de uitzending met Bart De Wever en Etienne Vermeersch, uitgesteld, hij heeft het opgenomen met zijn digicorder. Oud-CVP-politicus Verroken heeft een groot respect voor het politiek talent van Bart De Wever, “er zijn er veel die hem willen bestrijden, maar ze komen nog niet tot aan zijn enkels”. Op zoek naar gelijkenis en verschil in vijftig jaar politiek vertrekken we bij het tot stand komen van de taalgrens. De discussie toen ging over territorialiteit en daar gaat het vandaag nog over.

Jan Verroken : “De hele taalwet, is vertrokken van het idee dat we, eens we een grens hebben, kunnen praten over de rest. Zonder taalgrens hadden we een heel ander debat. De basis was territorialiteit en wederkerigheid. Voor Franstaligen is territorialiteit vanzelfsprekend, in Wallonië. We moesten een regeling vinden voor de Vlamingen en Franstaligen in de andere taalgebieden. Eens de taalgrens aanvaard, spraken we over de “streektaal”. Zo ging het niet over Vlaanderen en Wallonië, als we spraken over de streektaal en dus automatisch over Vlaanderen en Wallonië en was er de gelijkheid en de wederkerigheid. Nu zijn ze weer bezig zoals voor de vastlegging van de taalgrens, er wordt enkel gediscussieerd over Vlaanderen en over Brussel. In de jongste staatshervorming gaan ze achteruit in plaats van vooruit: de grenzen van Brussel, de Brusselse gemeenschap, de kieswet, het afblokken van de Brusselse Vlamingen is het tegenovergestelde van wat we in de jaren 1960 wilden.”

 

Doorbraak : Hoe komt dat volgens u ?

“Het is vijftig jaar geleden. Onze generatie had de kwalijke toestanden nog meegemaakt en de huidige generatie niet. Er zijn geen echte conflicten meer geweest zoals wij die kenden en dat maakt een verschil. Toen ik in het parlement kwam, waren er nog veel parlementsleden, zoals van het ACW, die niet gestudeerd hadden. Die spraken alleen “Vlaams”. Als er zo iemand het woord nam, verliet zeker eenderde van de Franstaligen het halfrond. Ik heb toen gezworen dat ik er nooit een woord Frans zou spreken. Als ik mijn maidenspeech hield dan was het de gewoonte dat Vlamingen op het einde zichzelf vertaalden. Hun best doen om te tonen dat ze Frans konden. Een beetje zoals de Franstaligen vandaag doen. Maar ik stopte en vertaalde mezelf niet. En toen hoorde ik iemand, luid genoeg, zeggen “et ça à peine cinq ans après la guerre”. Van een gewone man werd het nog aanvaard dat hij geen Frans sprak, maar van iemand die gestudeerd had niet, dan was je een zwarte. Om je een idee te geven, ik bestelde in die tijd eens op de tram in Brussel “een kaartje”. De bestuurder antwoordde: “ein kartje bitte für meneer”.

 

Dat beeld dat Vlamingen zwarten waren heeft ook een belangrijke rol gespeeld in de talentelling van 1947.

“Ik ben controleur geweest van die talentelling, op vraag van de drie fondsen (Davidsfonds, Willemsfonds, Vermeylenfonds) en de kranten Vooruit, De Standaard en Het Volk. Wat gebeurde er in die tellingen? De tellers telden. De mensen konden dat niet invullen, dus de tellers deden dat. De mensen wisten niet wat er op hun formulier stond en wat ermee gebeurde. Dus er kon niet gereageerd worden. Want enkel op klacht kon gecontroleerd worden. Gelukkig hadden we medewerking van binnenuit en konden we zo bepaalde tellers op heterdaad betrappen. Het hoofd van de dienst bevolking contacteerde me. Ik was toen hoofdredacteur van een plaatselijke krant. Maar ik bracht het verhaal niet in de krant om geen slapende honden wakker te maken. Hij signaleerde tellers die geen woord Nederlands spraken en in Ronse rondtrokken en formulieren invulden waarvan hij wist dat ze manifest onjuist waren. Zo konden we klachten indienen. En wij waren zelf bevoegd om die klachten te onderzoeken, waarvan we wisten dat ze vals waren. Zo zijn we begonnen met de talentelling aan te vechten. Het is de laatste talentelling geweest.”

 

Is die talentelling van 1947 de oorzaak geweest van het vastleggen van de taalgrens ?

“Ja, het was de aanleiding tot het debat, ook van het Harmelcentrum. Die talentelling was vervalst. In de Voerstreek was dat het werk van Pinkers. Die man was in de ene helft van de gemeenten secretaris en zijn vrouw in de andere helft. En die organiseerden de telling. En gemeenten die 96% Vlaams waren, daar was het plots omgekeerd, zonder dat de mensen van ter plaatse van iets wisten. Dat was allemaal vervalst. Dat kon allemaal niet blijven duren.”

 

Heeft men in’47ook willen profiteren van het feit dat de Vlaamse Beweging uitgeteld was na de oorlog ?

“Wie toen protesteerde was een “zwarte”, zo simpel was het. Maar het heeft wel verkeerd uitgepakt. Hoewel, in het Harmelcentrum was dat niet zo. Daar was de helft Vlamingen en de helft Walen en die hebben de taalgrens aanvaard. We moesten er akkoord geraken over het principe: de grenzen vastleggen. Eens dat principe aanvaard was, moesten we de grens zelf vastleggen. Bestaat er een objectieve taalgrens? De Franstaligen en de Vlamingen hebben dan iemand aangeduid met de opdracht die taalgrens vast te leggen. Langs Vlaamse kant was ik dat, langs Franstalige kant was dat Van Crombrugge. En elk hebben we onze kaart gemaakt. De dag dat we die moesten voorstellen, zag ik zijn kaart en was ik beschaamd over de mijne. Ik had een toeristische kaart, Van Crombrugge had een soort verkleinde kadastrale kaart. Waarschijnlijk kwam ze van een dialectoloog. Onze grens was wel bijna identiek. Maar bij mijn kaart was er nog een lijst met de gemeenten, die de taalgrens vormden. Ik ondertekende zijn kaart als mijn lijst als verklaring werd opgenomen. En zo is de taalgrens tot stand gekomen. De taalgrens is dus eigenlijk getekend door een Waal.”

 

Ook de socialisten speelden een rol toen in de taalstrijd.

Camille Huysmans
Camille Huysmans

“Zonder de socialisten was er nooit een vernederlandsing van de Gentse universiteit geweest. Je moet eens het verslag lezen van het congres van de Belgische Werkliedenpartij in 1929. Daar is het “compromis des Belges” gesloten. Camille Huysmans (de latere Kamervoorzitter en Antwerps burgemeester – red.) had een theorie over “cultuurautonomie”: Vlaanderen bestaat, Wallonië bestaat, maar België bestaat ook. Hij zag het recht van Vlaanderen om in Wallonië Vlaamse scholen op te richten, bijvoorbeeld voor de Vlamingen in Charleroi. Maar dat wilden de Franstaligen niet; bijna de helft van Charleroi was Nederlandstalig. De Franstalige socialisten zagen de Vlaamse nonnen en paters al komen om scholen op te richten. Ze wilden de taalstrijd niet invoeren in Charleroi. Zo zijn ze ertoe gekomen de vernederlandsing van de universiteit van Gent te steunen. De Vlaamse bourgeois moest maar Vlaams leren.”

 

Toen heeft men gekozen voor de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië.

“Volgens mij is dat een keerpunt geweest. De Franstaligen zeiden tegen Huysmans: de Vlamingen moeten hier buiten blijven. En in 1930, nog voor de taalwetgeving, heeft men Gent vervlaamst. Plots ging het snel. Die taalwetten van de jaren 1930 zaten vol gaten. Ik zei altijd: laat de Franstaligen taalwetten maken voor Wallonië en wij doen “pour les Flamands la même chose”. Wij passen bij ons toe wat ze bij zichzelf voorzien. Laat de Walen een taalwet maken voor hen en wij doen hetzelfde.”

 

Dan zou die “wederkerigheid”, waar u altijd op hamert, er geweest zijn.

“Wat goed is voor Wallonië moet goed zijn voor Vlaanderen. Je mag niet enkel over Vlaanderen discussiëren. Voor Vlaanderen, hetzelfde statuut als Wallonië. Maar dat zal nooit gebeuren, Franstaligen zijn vanzelfsprekende territorialisten. En wij zijn opgezadeld met politieke slappelingen. Ze denken dat alles wat ze zeggen juist is omdat ze gestudeerd hebben. Maar ze zijn niet bestand tegen de lobbyisten van de Franstalige Brusselaars. Die laten het parlement wetten maken en sloven zich uit om ze anders te interpreteren. Kijk naar de omzendbrief-Peeters. Dat is honderd procent zoals de Franstaligen de wet toepassen in Wallonië. Maarwat ze voor zichzelf verdedigen, bestrijden ze in Vlaanderen.”

 

Waren de faciliteiten het compromis in de onderhandelingen over de taalgrens ?

“Tot twee keer toe hebben de Franstaligen gezegd dat ze geen faciliteiten wilden voor Wallonië en dus ook niet in Vlaanderen. Maar de minister dreigde om zijn wetsontwerp dan helemaal terug te trekken. De tweede Mars op Brussel (1962) heeft dat veranderd. De slogan “geen faciliteiten” maakte een reactie los bij de Brusselse lobby. Daardoor kwamen de Brusselse ministers zwaar onder druk. Gilson heeft die faciliteiten er ingeduwd. Maar eigenlijk was de spanning: niemand wil het, maar de tweede Mars op Brussel maakte zodanige krachten los tegenover Larock en Gilson dat het niet meer mogelijk was ze niet in te voeren. Daarna hebben de Franstaligen alles gedaan om de faciliteiten tot een minimum te herleiden. Een beperkte werkgroep moest zoeken naar een vorm van zogeheten “faciliteiten” die de niet betrokken gemeenten en bestuursniveaus niet zouden belasten. Het probleem moest ter plaatse worden opgevangen en opgelost, geïndividualiseerd en beperkt tot vertalingen. Het basisdossier bleef in de streektaal. De hele verdienste van deze benadering komt aan de Walen toe. Daarna hebben de Walen voor Wallonië alles gedaan om de faciliteiten te beperken tot de betrokken gemeenten. Zodat vanwege de reciprociteit hetzelfde gold voor Vlaanderen.”

 

Hoe zit het met het uitdovend karakter van die faciliteiten ?

“Dat zijn ze nooit geweest. Dat is nooit zo gezegd. Nu zou men zeggen: de faciliteiten zijn bedoeld als integratie, maar die term bestond nog niet. De term faciliteiten is in het Harmelcentrum ontstaan.”

 

Waren de faciliteiten een ingebakken conflict in de wet over de taalgrens ?

“Je mag taalgrensfaciliteiten niet vergelijken met die rond Brussel. Het probleem is dat iedereen het artikel 20 verprutst heeft. Het staat vol contradicties. Iedereen heeft er in Hertoginnedal een oor aan gezet. Je moet het eens lezen. Het Hof van Straatsburg heeft veel vraagtekens gezet bij die wet. Ze vroegen wat dat was, “een regio apart”. Er is toen later verduidelijkt dat iedere gemeente van België tot een gewest behoort. Maar ja, die “streek apart” staat er wel nog, he.”

tak fasiliteiten weg

 

Maar de faciliteiten hebben niet gezorgd voor integratie, ook niet voor de pacificatie.

“Natuurlijk niet. De Franstaligen zoeken geen pacificatie, ze hebben daar niets bij te winnen. Zij zoeken ook geen wet, ze zoeken naar een andere interpretatie van de bestaande wetten. Hun tactiek is verwarring zaaien door re-interpreteren.”

 

In uw generatie was politiek helemaal anders, u heeft ministers doen opstappen van een regering waarin uw partij in de coalitie zat. Vandaag is dat ondenkbaar. Wanneer is dat volgens u veranderd ?

“Dat is een gevolg van het Egmontpact. Mensen denken bij Egmont alleen aan het terziele gaan en de commotie die daar geweest is. In mijn gevoel is Egmont een serieuze staatsgreep geweest. Sinds Egmont zijn alle partijen top-down geworden. sinds die verkiezingen zijn ze begonnen met de 20 m² affiches, zijn partijen zich beginnen ruïneren en in de corruptie gesukkeld en uiteindelijk aan het geld van de staat geraakt. Ze hebben de basis nu niet meer nodig. De democratie is sinds Egmont omgedraaid: het parlement wordt gecontroleerd door de regering en niet omgekeerd.”

 

Hoe komt dat ?

“Egmont is verdwenen maar de Egmonters zijn gebleven. En die hebben de bottom-up, top-down gemaakt. Vroeger werden de kandidaten door de basis aangeduid. Nu worden de lijsten van bovenuit gemaakt en formalistisch goedgekeurd, of zelfs dat niet meer. De top verplaatst ook mensen. De socialisten zijn daardoor bijna van de kaart gevaagd in mijn regio, kijk naar Ronse en Oudenaarde.”

 

De CD&V doet het ook niet fantastisch.

“Dat is net hetzelfde. Ze droppen ook daar mensen van boven uit en dat werkt niet. De regering controleert het parlement en niet meer omgekeerd; en het is in alle partijen zo. De partijen hebben ook de leden niet echt meer nodig. de top heeft iedereen in zijn zak. Ik kon me doodvechten met Egmont, maar dat kon. Nu zou dat onmogelijk zijn.”

Pieter Bauwens – www.doorbraak.be