De uitreiking van de Music Industry Awards, kortweg MIA’s, is een van die fatale nevenproducten van de kruisbestuiving tussen televisie en amusementsindustrie waaraan ik graag wil voorbijgaan. Te mijden, tenzij in geval van hersendood. Maar wat hadden we die zaterdag 8 februari ongelijk om weg te zappen van VRT-1 ! De glitterceremonie werd aaneengepraat door zangeres Natalia Druyts uit Geel, in een ongegeneerd Kempisch dialect (“Seg, mageekik da naa is oanrake want ik hem zo’n flauw vermoede dat ik vanoavond mè niks nor huis gon”), hetgeen zowaar politiek ongenoegen uitlokte, vooral in N-VA-middens, waar ene Wilfried Vandaele de stormklok luidde. Het AN bedreigd, de Vlaamse cultuur verkracht. Door een ingehuurde charmezangeres met een spraakgebrek.

 

Aantwaarps

Nu is die cultus van het Algemeen Nederlands in flamingante middens klassiek : de Vlamingen zouden hun culturele identiteit moeten verdedigen door de taal te spreken van de VRT-nieuwslezers, vice-minister-president Geert Bourgeois, en de Vlaamse Academie voor Letterkunde.

Een absoluut misverstand : de Vlamingen hebben geen taal omdat ze geen cultuur hebben, en ze hebben geen cultuur omdat ze zich politiek in een eeuwig vacuüm bevinden. Wat het Frans is voor Frankrijk, het Duits voor Duitsland, het Engels voor Engeland en, jawel, het Nederlands voor Nederland, namelijk de status van cultuurtaal, zijnde de voertaal én omgangstaal van een “cultuurnatie”, ontbreekt in Vlaams België compleet. Door het mankeren van politieke zelfbeschikking bestaat er geen referentiecultuur, geen gemeenschapsvormende bovenlaag, alleen een verzameling subculturen en bijbehorende tussentaaltjes. Natalia demonstreerde weergaloos hoe de kleine Vlaming zich in dat vacuüm beweegt : met gebral en voor buitenstaanders quasi-onverstaanbaar gekwetter.

Het standaard-Nederlands in Vlaanderen is dus een spooktaal : iets voor hogere ambtenaren, mediafiguren en literatoren,- allemaal leden van een kaste die het politiek status-quo verdedigen van de Belgische (nu geconfederaliseerde) constructie. Het “schoon” Nederlands is in Noord-België de taal van de intelligentsia en de culturele elite, die tot op vandaag in hoge mate met de Belgische monarchie sympathiseert.

De gewone man/vrouw voelt zich in die bestuurstaal niet thuis. Het Algemeen Nederlands is voor ons plat, ééndimensioneel en anorganisch. Het is het Esperanto van de Vlaamse elite.

Het dialect daarentegen distantieert zich van de mandarijnentaal en meteen van het establishment dat die taal als standaard oplegt. Het is een uitdrukking van politieke dakloosheid of misschien wel statenloosheid,- zeg maar : een fuck-you-gebaar naar het regime én naar de gesubsieerde cultuurbureaucratie.

Het idiosyncratisch verzet in Vlaanderen is zelfs veel ouder dan de Belgische staat zelf, en dateert waarschijnlijk van de Val van Antwerpen in 1585, toen de Noordelijke Nederlanden zich van de Spaanse voogdij ontdeden en het Zuiden, zeker na de leegloop van de intellectuele bovenlaag, in grote mentale ontreddering achterbleef. Vanaf dan ook is het Aantwaarps als schuttingtaal haast de subculturele norm geworden. Vulgair, vuilgebekt, cynisch. De taal van Gaston en Leo en C. Het Kempisch is er een rurale variant van.

Pieter Brueghel - Dulle Griet (detail)
Pieter Brueghel : Dulle Griet (detail)

De Literatuur met hoofdletter, deze dus van Lanoye, Hemmerechts en Mortier, staat er machteloos tegenover : ze heeft geen greep op het Vlaamse idioom met zijn 50 verschillende woorden voor “schommel”, naargelang streek en plaats. Ook in het sterk geïndustrialiseerde, hoogontwikkelde en dichtbevolkte Vlaanderen van de 21ste eeuw zijn tussentaal en dialect de abnorm. Hooguit probeert iemand als Brusselmans zich als volksmens te vermommen door tijdens TV-interviews ook een soort tussentaal te gebruiken, en regelmatig in roddelbladen als Dag Allemaal op te duiken. Tevergeefs. Schrijvers, kunstenaars en intellectuelen tout-court blijven iets van een andere orde, iets uit de bovenwereld.

 

Foorwijf

De waarheid is dus dat de mayonaise van de Cultuurtaal bij ons gewoon niet pakt. Frankrijk heeft de eeuwige Sartre en Camus, Nederland W.F. Hermans en Mülisch, wij hebben enkel een stel praalhansen. En Gaston en Leo. Schrijvers worden, met hun keurig AN, beschouwd als lakeien (dat zijn ze ook, want een koninklijk lintje of adellijke titel is bij velen van hen nog altijd een levenswens). Ook dat zat verborgen in het idioom en de lichaamstaal van Natalia-de-waanzinnige : de afkeer van dit milieu. Radiopresentator Luc Janssen karakteriseerde haar als een “topfoorwijf”, en dat is verbazingwekkend accuraat : het vulgaire, het lelijke en het ranzige, de vuilbekkerij en het vloeken, zijn vormen van protest daar waar de politieke macht er een Gramsciaanse esthetica op nahoudt.

Waanzinnig, zei u ? Jawel, er zit waanzin in Natalias’ systeem, en omgekeerd. Haar geboorteplaats Geel is daar uiteraard niet vreemd aan. Het verlaten van de standaardtaal en het spreken in “vreemde” (niet-geautoriseerde) talen werd in de middeleeuwen gezien als een symptoom van bezetenheid, een Satanisch kenmerk waarbij de persoon in kwestie zich helemaal te buiten gaat aan blasfemie. Het foorwijf tart de goegemeente en steelt het spektakel. Pieter Brueghel beeldt haar uit als de Dulle Griet, een ongelooflijk lawaaierig schilderij waarin men bij het eerste gehoor al Antwerpse en Kempische schetterklanken ontwaart. Pijn en hitte drijven dit Sinksenfoorwijf doorheen haar inferno. Het Antwerps kan men nog best vergelijken met een spraakstoornis na een beroerte. Niet-Sinjoren kunnen het, zo zegt de volkshumor, enkel spreken met een hete aardappel in de mond.

Zindelijk is het allemaal niet, tot afgrijzen van de ceremoniemeesters. Natalia kotst tijdens een uitreikingsplechtigheid op haar nette avondjurk en vervult de zaal met een solferachtige gele walm. Terecht protesteert de fatsoenspartij N-VA tegen deze blasfemie. De aanwezigheid van de duivel in deze logorrhee corrigeert de misvatting als zou het dialect een landelijke, bucolische of kleinsteedse charme in zich bergen. Integendeel, het is kenmerkend voor het (vrouwelijk) register van de hysterie. In het psychopathologisch jargon spreekt men vanallolalie, een prachtig woord waarmee het uitkramen van wartaal wordt bedoeld. Het uitbrengen van dierlijke geluiden, spasmen, het braken, het deponeren van vuil, uitwerpselen, spuug, menstruatiebloed, en allerlei secreten behoort evenzeer tot die fenomenologie van de bezetenheid.

Wartaal dus. Satan is overal, behalve in het Juiste Woord (eu-vangelion). Vandaag moeten we met de Franse filosoof Michel Foucault erkennen dat de kerk hier politieke dissidentie, vervat in het “anders zijn”, kwalificeerde als een bezetenheid van het Kwaad, waarna de exorcisten hun gang konden gaan.

 

Anarchitectuur

Dat brengt ons naadloos bij een tweede aspect van de subcultuur van de lelijkheid. Sinds de 2de wereldoorlog is dit land wereldvermaard voor zijn ruimtelijke wanorde.

De sluikbouw, de koterij, de privé-architectuur van villa’s, huizen, huisjes en fermettes ademen anarchie en vervreemding uit, chaos. Alles staat schots en scheef, onder, tussen, boven en op elkaar. De consensus en de standaard lijken totaal afwezig, er is geen patroon tenzij de afwezigheid van regelmaat en planning. Het is een ruimtelijke cacofonie waar geen enkele administratie ooit greep op krijgt. Af en toe valt er wel eens iets onder de slopershamer, maar veel sneller neemt de chaos toe, naarmate de ruimte volgebouwd geraakt.

Buitenlanders kijken ernaar met enige vertedering, zich niet bewust van de politieke dimensie van die wanstaltigheid. Fotograaf Herman van den Boom, geboren in het grensplaatsje Essen, heeft er zich op toegelegd om die Belgische gekte in beeld te brengen. Zo in het fotoboek “Neighbours” (2011), waar het onsamenhangende centraal staat, combinaties van huizen en koten die zich zoveel mogelijk tegen elkaar proberen af te zetten, hoe dicht ze ook bij elkaar staan. Alles vloekt met elkaar, zelfs binnen één construct ontbreekt de eenheid en woekert de verstrooiing.

Er is hier evenwel een klein misverstand : de architecturale anarchie is, weerom, een typisch Vlaams fenomeen, geen Belgisch. Wallonië is, ook met zijn industriële rommel uit de 19de eeuw, best schattig, en Brussel is decennia lang verkeerstechnisch mismeesterd, politiek geüsurpeerd door betonbaronnen, doch echte koterij vindt men er weinig. Maar Vlaanderen ! Het Natalia-effect van de vuilgebekte subcultuur heeft zich doorgezet en getransformeerd tot een hyperindividualistische bouwtrant die via de lintbebouwing en de verkavelingsplanologie heeft geleid tot een onwaarschijnlijke stapelvorm van bakstenen graffiti. Dit is geen architectuur meer, dit is anarchitectuur.

Het lelijkste land ter wereld is ook het land met een ingebakken wantrouwen tegen de overheid en de bureaucratie. Bouwen op zich wordt een incivieke daad…

Het woord “eclectisme“ is hier een understatement : het gaat zonder meer om iconoklasme, beeldenstormerij, het intuïtief verbreken van regelmaat en het affirmeren van een hyperindividueel stijldialect, vloekend met de rest van de rij. Het ontbreken van een collectieve culturele identiteit is ook hier de bepalende factor : de Vlaming bouwt zijn huis van binnen naar buiten, tot hij ergens tegen de grens van de buur aanstoot. Deze buur blijft een vreemde, waarmee er dikwijls een haatrelatie ontstaat, want in bezet gebied is de vijand overal. Achterdocht is de fundering van de Vlaamse woontraditie.

Het lelijkste land ter wereld is dus ook het land met een ingebakken wantrouwen tegen de overheid en de bureaucratie. De straat is het raakpunt met de openbare orde waarop het huis onvermijdelijk aansluit, het regime dat de netwerken beheert. Aan de toevallige passant biedt die straat echter een horribele aanblik van particuliere non-stijlen die samen de regulerende overheid negeren, uitlachen, vervloeken. Dat is uiteraard een infra-politiek statement, gelijklopend met het verkavelingsvlaams van Natalia : de Vlaming drukt er zijn incivieke walg in uit.

En dat is meteen ook de reden van het gedoogbeleid tegenover de lelijkheid. De overheid laat begaan, omdat de wanorde uiteindelijk het systeem niet in gevaar brengt, integendeel zelfs. Vermits het een onderbuikfenomeen is, het aspect van een subversieve onderstroom, organiseert de anarchie zich nooit en blijft het bij hyperindividualistisch knutselwerk. De Vlaming verschanst zich, is alleen en verwerkt zacht vloekend zijn verkavelingsverdriet. Zo werkt ook de democratie in Vlaanderen : als een pispaal en schijtluik. Een opgeheven middenvinger, een idiosyncratisch manifest, maar ook niets meer. De Vlaming stemt op protestpartijen waaraan hij zijn onmacht delegeert : de revolutie als een gezamenlijk statement is niet meer aan de orde. Er rest alleen nog het vloeken en het braken. Men zou in die zin de Vlaamse koterij eveneens als ”obsessioneel” kunnen bestempelen, of, in theologische termen, “bezeten” : een spasmodische uitdrukking van abnormaliteit die ergens wortelt in een onoplosbaar socio-politiek trauma.

Johan Sanctorum
Johan Sanctorum

Zo, dit ter attentie van onze Hollandse vrienden die Vlaanderen nog altijd als een “Boergondisch” luilekkerland zien. Vergeet het. Achter de kanten gordijntjes en de sanseviera’s puilen zwarte ogen vol zwijgzame achterdocht. De wijk is een verstild inferno. Elke tuinkabouter, elke karrewiel bedekt een hinderlaag voor de indringer. Op elke barbecue kan een waanzinnige buurvrouw roet in het eten gooien. Ja, Dulle Griet is van ons,- misschien wel het enige dat we delen. De waanzin dus.

Johan Sanctorum

cropped-banner_johan7