De Raad van State heeft op 1 juli 2010 een artikel uit het politiereglement van de stad Leuven vernietigd. In dit artikel van het politiereglement legde de stad een verbod op de verkoop van alcoholische dranken op voor winkels gelegen binnen de Leuvense ring, in de maanden juni tot en met september, tussen 0 en 8 uur.
De Raad van State oordeelde dat de stad Leuven “haar concrete ordehandhavingsbehoeften te buiten ging en een te verregaande beperking van de vrijheid van handel stelde door, ter beteugeling van de openbare overlast die sommige nachtwinkels berokkenen en naast de andere maatregelen waarin zij heeft voorzien en waarvan zij het effect nog niet kent, aan alle nachtwinkels binnen de ring te verbieden dat in de maanden juni tot en met september alcoholische dranken worden verkocht tussen 0 en 8 uur”.
De maatregel van de stad om overlast door het in het openbaar gebruiken van alcohol te beperken, was volgens de Raad van State een te algemene maatregel: ook nachtwinkels waarvan niet bewezen was dat ze mee verantwoordelijk waren voor de overlast werden getroffen.
Dit betekent niet dat alle verboden om tijdens een bepaalde periode alcoholische dranken te verkopen nu niet meer gelden. Het vonnis van de Raad van State is een concrete beoordeling van een concrete situatie in een welbepaalde stad. Een verbod op de verkoop van alcoholische dranken in nachtwinkels kan dus nog steeds. Het verbod moet evenwel specifiek zijn om een bepaalde vorm van overlast die door een bepaalde nachtwinkel of een bepaald evenement wordt veroorzaakt, aan te pakken.
Er bestaan nog andere mogelijkheden om de overlast die veroorzaakt wordt door nachtwinkels in te perken:
- Zo kan de gemeente een gemeentelijk reglement aannemen op de openingsuren van nachtwinkels.
- De gemeente kan ook een belastingreglement op de nachtwinkels stemmen wegens de overlast die ze veroorzaken. De afdeling Binnenlands Bestuur van de Vlaamse Gemeenschap heeft in 2006 in een brief aan de gouverneur van Vlaams-Brabant laten weten dat deze belasting aanvaardbaar is “voor zover het tarief niet meer bedraagt dan 6.000 € voor de openingsbelasting en 1.500 € voor de jaarlijkse belasting”.