De sluiting van “Ford Genk” is een sociaal en menselijk drama dat vele duizenden mensen in Limburg en daarbuiten hard treft.
Zowel de federale Belgische als de Vlaamse regering hebben hun best gedaan om de auto-industrie en specifiek Ford Genk, zo goed mogelijk te ondersteunen (maatregelen ten gunste van de ploegenarbeid, subsidiëring van de opleiding…), dit voor zover de Europese Unie dat toeliet. Het is ook zeer juist dat de werknemers van ‘Ford Genk’ daarbij nog, zoals SP-a volksvertegenwoordiger Meryame Kitir in haar pakkende getuigenis in het parlement aanhaalde, gedisciplineerd en zonder veel gemor loon inleverden en technische werkloosheid hebben aanvaard.
Het heeft spijtig genoeg niet mogen baten. Maar hieruit besluiten dat het verdwijnen van ‘Ford Genk’ een natuurlijke en onvermijdelijke evolutie is en dat de hoge loonlasten daar maar weinig mee te maken hebben, omdat de door de overheid geboden steun, eigenlijk een punctuele vermindering van de loonlasten, toch niet geholpen heeft, is zeer onjuist.
Beweren dat ‘Ford Genk’ het slachtoffer is van een internationaal machtsspel, of net het ongeluk had, een minder goed in de markt liggend autotype te bouwen, is ook als besluit “veel te kort door de bocht”. Het is niet zo dat alle industriële activiteit systematisch naar de lage loon landen verhuist. Een belangrijke industriële activiteit zal altijd in stand worden gehouden daar waar de industriële producten verkocht worden. Het intercontinentaal vervoer (per schip) is zeker niet gratis is en duurt vaak ettelijke weken voor de bestelde producten op de plaats van bestemming zijn. De kwaliteit van de arbeidskrachten in onze West-Europese landen is superieur en direct contact met de markt blijft levensnoodzakelijk. Dat wil daarom nog niet zeggen dat ieder land zijn industriële activiteiten vanzelfsprekend kan behouden. Bedrijven in Nederland, Frankrijk, Duitsland of Engeland kunnen onze Belgische markt perfect bedienen. En landen iets verder gelegen (Spanje, Zwitserland, Italië, Oostenrijk, Tsjechië, Polen, Denemarken) staan binnen de 12 uur of sneller met hun producten aan onze landsgrenzen.
Een groot industrieel bedrijf leeft niet op een eiland. Zelfs al wordt een bedrijf geholpen om zijn loonlasten onder controle te houden, dan nog blijft het afhankelijk van het niveau van de loonlasten in haar omgeving. Dit geldt nog meer voor de toeleveringsbedrijven. Los van de eigen loonlasten is het rendabel houden van een bedrijf, in een omgeving met abnormaal hoge loonlasten, na verloop van tijd, een onmogelijke klus. Dat blijkt ook uit het feit dat ‘Ford Genk’ geen alleenstaand geval is : er moesten ook reeds honderden mensen afvloeien bij Dow Chemicals in Tessenderlo, Philips in Turnhout, enz … om over de vele ontslagen bij kleine KMO’s nog te zwijgen.
En dat onze loonlasten hier abnormaal hoog liggen is onbetwistbaar. Een vergelijking van onze arbeidskosten per uur (in euro) over de jaren 2010 en 2011 bewijst dat ons land een ernstige loonhandicap heeft tegenover de onmiddellijke buurlanden : België (38,2 – 39,3 ), Frankrijk (33,1 – 34,2), Luxemburg (32,7 – 33,7), Nederland (30,5 – 31,1), Duitsland (29,1 – 30,1), EU (22,5 – 23,1), Eurozone (26,9 – 27,6).
Iedere nieuwe industriële activiteit vertrekt in ons land met een ernstige loonhandicap. De vele KMO faillissementen zijn daarvan een onmiddellijk gevolg. Het zal dan ook niet gemakkelijk zijn om nieuwe bedrijven te ontwikkelen of aan te trekken naar de provincie Limburg. Zelfs als de Vlaamse overheid, er deze keer wel in slaagt de nodige creativiteit aan de dag te leggen en de valkuilen van de niet al te goed geslaagde, vorige Limburgse reconversie te vermijden.
De Limburgse werknemers verdienen zeker niet te veel. De Belgische fiscus is te gulzig en kijkt met een veel te begerig oog naar de Vlaamse welvaart. De jongste maatregelen van de regering o.l.v. premier Elio Di Rupo (PS) doen daar nog een schepje boven op. Vlaanderen zal twee derden (66 %) van de extra roerende voorheffing moeten betalen. Met dank aan de Vlaamse regeringspartijen die in Vlaanderen zelfs geen meerderheid halen.
De Belgische overheid heft veel te veel belastingen
Dit is een rechtstreeks gevolg van het feit dat ten zuiden van de taalgrens een etatistisch regime in stand moet worden gehouden. Hetzelfde geldt voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, dat meer en meer begint te lijken op een Noord-Afrikaanse stad, waar steeds meer en meer grotendeels Vlaams belastinggeld in bodemloze putten verdwijnt. In Wallonië werkt meer dan 50 % van de bevolking op één of andere manier voor de overheid (federaal, gewest, provincie, gemeente, OCMW). Dit begint erg te lijken op een economie van het Sovjet-type. We weten allemaal hoe het uiteindelijk met de Sovjet-Unie is afgelopen. Dit voorbeeld moeten we zeker niet volgen.
Een eigen Vlaams economisch beleid kan drama’s als Ford Genk vermijden
Jaarlijks draagt Vlaanderen 16 miljard euro af aan de andere gewesten. Dit veroorzaakt hier een zwaar verlies aan middelen en mogelijkheden. Middelen die erg noodzakelijk zijn om de Vlaamse welvaart in stand te kunnen houden. Elke werknemer in Vlaanderen draagt immers jaarlijks een maandloon af aan Wallonië en Brussel. Daar niets aan doen, is voor Vlaanderen, dweilen met de kraan open. Deze financiële transfers wegen al jarenlang veel te zwaar op de Vlaamse economie en de gevolgen worden daarvan nu steeds duidelijker. Ford Genk zal spijtig genoeg niet het laatste Vlaamse economische drama zijn !
En dat men ons geen praatjes komt vertellen over “solidariteit”. De Franstaligen doen niet anders dan de Vlaamse gemeenschap in het buitenland en voor internationale organisaties zoveel mogelijk in een slecht daglicht te stellen. Daarbij zijn de Franstaligen – alle politieke partijen samen genomen – er altijd op uit om ons, in de beste fascistische traditie, Vlaamse grond, mensen en geld af te pakken. Is dat soms solidariteit ? Of denken ze dat we de miskleun van een splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde (B-H-V) met daarbij de feitelijke uitbreiding van Brussel al zijn vergeten ?
Wij hebben ons geld zelf nodig om de arbeidskosten in Vlaanderen te verlagen tot het niveau van deze lasten zoals in onze buurlanden. Alleen met lagere arbeidskosten kan het industrieel en sociaal weefsel in Vlaanderen in stand worden gehouden en kunnen nieuwe economische activiteiten ontstaan en bloeien. Een degelijke sociale zekerheid kan maar bestaan dankzij sterke economische steunvlakken. Er is nog veel werk aan de Vlaamse economische winkel !