Vlaanderens dageraad aan den IJzer
In 1917-18 verspreidde de Frontbeweging in enkele beklijvende open brieven de Vlaamse grieven aan het IJzerfront. Haar programma werd het best verwoord in Vlaanderens dageraad aan den IJzer uit november 1917. De auteurs Filip De Pillecyn en Hendrik Borginon leverden een tijdloos document af.Doorgaans worden de rechten van de mens in onze tijd gelijkgeschakeld met individuele rechten. Die werden voor het eerst klaar en duidelijk verwoord in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens uit 1948, in de eerste plaats een reactie op de naziterreur in de Tweede Wereldoorlog. In navolgende verdragen werden deze grondrechten nog verder ontwikkeld. Hierop steunen mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch voor hun kritische opvolging van inbreuken op die rechten.
De collectieve of groepsrechten genieten heel wat minder aandacht, zeker als het gaat om etnisch-culturele rechten. Ook hier speelt de erfenis van nazi-Duitsland een rol. De rassenvervolging en de Holocaust hebben de verdediging van deze rechten gediscrediteerd en het nationalisme gebrandmerkt. Dat leidde in het Westen tot een selectieve benadering van het nationalisme als een ideologie van verdrukking, terwijl de geschiedenis leert dat nationalisme evenzeer bevrijdend kan werken.
Zelfbeschikking aan de orde van de dag
De situatie was geheel anders in de periode van de Grote Oorlog. Rond de Eerste Wereldoorlog beriepen verdrukte volkeren zich uitdrukkelijk op het recht op zelfbeschikking om zich te ontdoen van vreemde overheersers. De klappen vielen vooral in het kamp van de verliezers. De Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie spatte uiteen, het Ottomaanse Rijk onderging het zelfde lot. Al kwamen de Arabieren bedrogen uit, want eenmaal de strijd voorbij slikten de Britten hun beloften van zelfbestuur terug in. Diezelfde Britten verklaarden zich in 1921, zij het niet zonder slag of stoot, op hun thuisfront wel akkoord met de oprichting van de Ierse Vrijstaat.
De voorstanders van het zelfbeschikkingsrecht verwezen graag naar de Amerikaanse president Woodrow Wilson, die het voor het eerst in 1916 formuleerde. Begin 1918 nam Wilson het ook op in zijn beroemde Veertien Punten. In die jaren waren zelfbeschikking en zelfbestuur aan de orde van de dag.
Onverschrokken waarheidszin
De zelfbestuursgedachte zat in de lift. Ook onder de Vlamingen aan het IJzerfront won ze aanhang. Rond deze kerngedachte weefden Filip De Pillecyn en Hendrik Borginon Vlaanderens dageraad aan den IJzer. De auteurs maakten hun punt, vertrekkend van een ‘onverschrokken waarheidszin’. Ze vestigden de aandacht op de naakte feiten en richtten zo de aandacht op de aanslepende discriminatie van de doorsnee Vlaming in de Belgische context.
Het zat al goed fout, aldus De Pillecyn en Borginon, bij de stichting van België. De vaders van de Belgische constructie wilden het gehele openbare leven, ook in Vlaanderen, verfransen. Dat ging des te makkelijker omdat de maatschappelijke bovenlaag in Vlaanderen door het enorme prestige van het Frans al was verfranst. Nu koesterden de auteurs geen afkeer voor de Franse cultuur en taal op zich, wel tegen de platte overname er van in Vlaanderen: ‘Velerlei omstandigheden, waaronder in de eerste plaats deze, dat gedurende de drie laatste eeuwen, de Franse beschaving op ’t vasteland, door haar veelzijdigheid in glans alle andere overtrof, hadden in Vlaanderen ’t verkeerd denkbeeld doen ontstaan dat ons volk, om zich te verheffen op de cultuurhoogte der andere naties, zijn Vlaamse aard moest verzaken, slaafs Frankrijks sleepdrager worden en ’t Frans als voertuig van aller hoger geestesleven aanvaarden.’ Ze wilden ‘openstaan voor alle beschavingswinden, bereid geestdriftig te onthalen en te benuttigen wat er best en edelst is in den rijken schoot van Frankrijks beschaving’. Maar ze keerden zich wel tegen de overheersing van de Franstalige elite in Vlaanderen, die de touwtjes in handen kon houden dankzij het cijnskiesrecht dat de brede massa uitsloot van verkiezingsdeelname. De Vlaamse beweging had wel al enkele uitwassen kunnen keren, maar anno 1914 waren de Franstalige privilegies nog schering en inslag.
Tegen die toestand kwamen Borginon en De Pillecyn in het geweer. Aan het IJzerfront voelden ze de Vlaamse achterstelling nog feller aan. Ze waren met verstomming geslagen over de houding van het legerkader : ‘Minder nog kunnen de militaire overheden aanspraak maken op ons vertrouwen. Hun bekrompenheid waar het gaat om een loyale redelijke voorstelling van België ‘s samenstelling, hun verwaandheid en hun vals vertoon van meerderwaardigheid tegenover de Vlaamse soldaten, hun kwade wil en totaal gemis aan eerlijkheid en eerbied voor ’t recht in het toepassen van de schamele wetten op het gebruik der talen in het leger, de brutale vervolging waaronder de Vlaamsgezinden nu te lijden hebben, braken allen band van vertrouwen en genegenheid. Wanneer wij een dag zullen wederkeren in onze haardsteden, zal het Vlaams volk pijnlijk verbaasd staan over wat hier aan de IJzer tegen zijn zonen gepleegd werd’.
Het legerkader van zijn kant zag geen vuiltje aan de lucht. Voor haar overwogen strikt militaire overwegingen. De militaire top was opgeleid in een Franseentalige omgeving en hield vanuit haar meerwaardigheidsgevoel en omwille van de efficiëntie vast aan één commandotaal, het Frans. Maar aan de IJzer groeide het ongenoegen. Een aantal, vooral meer geletterde soldaten, voelden de Vlaamse achterstelling nu nog bruusker aan. De oorlog had hen bewuster gemaakt van hun eigenwaarde. Ook tegenover de in Le Havre verblijvende Belgische regering koesterde de Frontbeweging wantrouwen. De Pillecyn en Borginon deelden de afkeer voor de ‘onbesuisde heren uit ’t veilige Hâvre’, die veilig aan de kant stonden terwijl zij in de loopgraven ploeterden. Ze hadden geen vertrouwen in de regering: ‘Haar beloften in zake Vlaamsch recht waren gewild dubbelzinnig’.
Offers voor Vlaanderen
Vlaanderens dageraad aan den IJzer is geen beschouwende tekst, geen droge beschrijving van het arme Vlaanderen van toen. Het is een manifest met de bedoeling om het programma van de Frontbeweging te verspreiden en te mobiliseren voor de Vlaamse zaak. Wie een ‘rechtvaardige regeling’ lief is, moet de Vlaamse achterstelling aanvechten. De Vlamingen moeten tegenover het aangedane onrecht ‘hunne rechten’doen gelden, ‘zonder dralen noch verpozen, tot het uiterste strijden voor ’t Vlaamsche recht’.
Borginon en De Pillecyn plaatsten de strijd aan de IJzer nadrukkelijk in een Vlaams perspectief. Bij het begin van de oorlog was dat nog minder het geval. Toen de oorlog aansleepte sijpelde de Vlaamse kwestie echter gaandeweg sterker door aan het front. Die evolutie valt af te lezen uit de briefwisseling van Vlaamse soldaten zoals de gebroeders Van Raemdonck. Koning Albert had daartoe van bij de eerste dag ongewild bijgedragen door de Vlamingen te herinneren aan de Guldensporenslag – en de Walen aan de 600 Franchimontezen. Adiel Debeukelaere herinnerde de koning hieraan in de eerste open brief, de Open brief aan den koning van België, Albert I van 11 juli 1917.
De Vlaamse radicalisering voer wel bij de lange stilstaande fases in de loopgravenoorlog. De soldaten verlangden naar huis, de oorlogsmoeheid nam gestaag toe. Er werden meer en meer vraagtekens geplaatst bij de zin van het uitzichtloze conflict. Heel wat soldaten lieten zich gaan, op allerlei vlakken. De Frontbeweging gaf tegengas tegen het defaitisme en de verloedering en sensibiliseerde voor de Vlaamse zaak. De volgende citaten uit Vlaanderens dageraad spreken boekdelen: ‘Wat is meer gewettigd en wie ontzegt hun ’t recht te willen en te werken dat hunne offers, zoo groot en zoo bereidwillig gebracht, hun land, hunne eigene stamgenooten in de eerste plaats ten goede komen?’ en ‘Het land en de menschen van Vlaanderen zijn duizend maal liever geworden aan de jongens van het leger, omdat drie jaar van bloed, van verdrukking en misprijzen, hun de waarde van een eigen huis dieper heeft doen beseffen. Alle offers, die de zaak van Vlaanderen mocht vergen, zullen blijmoedig door hen gebracht worden’.
Offers gaven betekenis aan een situatie waaraan elke zinvolheid leek te ontsnappen. Elk leger beriep zich op de zin van het offer voor het heil van het vaderland. Borginon en De Pillecyn citeren in Vlaanderens dageraad trouwens een moeder die de Engelse premier Lloyd George aanschreef naar aanleiding van het sneuvelen van haar zoon. De vrouw dankte hem omdat hij de Britten nieuwe moed had ingeblazen: ‘Dear Mr. Lloyd George! Thanks, now our beloved son will not have fallen in vain’.
Zelfbestuur als credo
De offercultuur baadde in romantiek en nam mythische proporties aan. In het betoog van De Pillecyn en Borginon speelde hij slechts een ondergeschikte rol. Hun argumentatie was in de eerste plaats zakelijk. Sluitstuk was de tweeledigheid van België en zijn bevolking. Vlaanderens ‘ethnologische persoonlijkheid’, zijn ‘eigene geaardheid’ moest worden erkend. Typisch voor die tijd werd de Vlaamse eigenheid essentialistisch ingevuld, met verwijzing naar de ‘Germaansche natuur’. De auteurs gaven echter ook een opsomming van verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië, zowel van taal-culturele als van sociaaleconomische aard, waarbij ze onder meer verwezen naar de verschillen in onderwijs, industrie, landbouw, en gezondheidszorg.
Het anders-zijn van beide landsdelen leidde tot afwijkende noden, aldus Borginon en De Pillecyn. Daarom moest aan die dualiteit een tweeledigheid in de instellingen beantwoorden. Door zelfbestuur zouden Vlaanderen en Wallonië een beleid op maat kunnen voeren, aangepast aan de eigen behoeften: ‘Wat Walenland nodig heeft, is bestuurd te worden door staatslieden die door en door met de Waalse toestanden en wensen vertrouwd, er hun beleid naar richten door instellingen en wetten die beantwoorden aan wezenlijke behoeften en in de maat van ’t mogelijke in elke nood ten volle en tijdig voorzien. En omgekeerd dat aan Vlamingen, door de eigen stamgenoten aangesteld, en er tegenover aansprakelijk, de zorg voor Vlaanderen wordt opgedragen’. Het unitaire stelsel, de eenheidsworst, moest worden verlaten voor een federatieve staatsinrichting met ‘vrije beschikking over zichzelf in zuiver Vlaamse aangelegenheden’.
Opvallend is dat De Pillecyn en Borginon het voortdurend hebben over de tweeledigheid van België en zwijgen over de situatie in Brussel. Het aantal Nederlandstaligen in Brussel lag in 1917 nog veel hoger dan heden, maar de hoofdstad was toen al duidelijk tweetalig. Dat stilzwijgen verbaast.
Propter vitam vivendi perdere causas
Borginon en De Pillecyn waren er zich terdege van bewust dat zelfbestuur in Belgicistische kringen als ‘kortzichtig particularistisch’ zou worden afgewezen. Op die kritiek anticipeerden ze met hun inbedding van het Vlaamse zelfbestuur. Beide auteurs waren geradicaliseerd maar niet in die mate dat ze aanstuurden op het einde van België. Integendeel, Vlaams en Waals zelfbestuur moesten ‘de Belgische staat sterker en hechter maken’. Ze wilden ‘‘strijden voor het heil van Vlaanderen onder het vaandel van de Belgische Unie’, want ‘Flamands, Wallons ne sont que des prénoms, Belge est notre nom de famille’. Het nieuwe België zou worden afgeslankt en enkel bevoegd blijven in domeinen zoals defensie, muntwezen en douane.
Met hun stellingname kozen Borginon en De Pillecyn positie tussen de Vlaamse maximalisten en minimalisten. Ze distantieerden zich van de Vlamingen die België wilden opblazen, want ‘Een op zichzelf staande Vlaamse staat ware niet leefbaar’. Daarvoor verwezen ze naar de kwetsbare, ‘verlokkelijke’ geografische ligging en de zwakkere positie van kleinere volkeren. Maar ze haalden ook pragmatische redenen aan, vanuit het besef dat hiervoor in Vlaanderen geen meerderheid was te vinden. Langs de andere kant namen ze ook afstand van minimalistische flaminganten. De invloedrijke Elisabeth Belpaire, beschermelinge van De Belgische Standaard, loyaal aan België maar met een zekere sympathie voor de Vlaamse eisen, kreeg een veeg uit de pan: ‘De theorie van ’t onvoorwaardelijk meegaan, verkeerd uitgelegd en van hare echte betekenis ontdaan door de, voor dit ogenblik op persgebied invloedrijke Mejuffer Belpaire, en enige toevallige flaminganten uit haar onmiddellijke omgeving, werd dan ook met een hartelijk ‘adieu’ overboord gegooid.’
Ook het standpunt van de groep rond de in Den Haag uitgegeven krant Vrij België, geleid door Frans Van Cauwelaert en Julius Hoste, werd gehekeld: ‘Tussen ons en een aanzienlijke kring uit Holland ligt enkel dit verschil, dat de ontwikkeling van de Vlaamse gedachte in een zin van verdieping met sneller tempo is gegaan voor ons. Omdat wij aan den lijve de onmiddellijke nood van Vlaanderen hebben gevoeld. Omdat een nauwkeuriger ondervinding van de gevoelens en gedachten van de regerende kringen en van de militaire overheden ons inzicht in de zaak heeft ontdaan van de nog voortlevende illusies en de neiging tot halve maatregelen’.
Het kind mocht niet met het badwater worden weggegooid. Dat was cruciaal voor Borginon en De Pillecyn. Vlaanderen mocht zijn eis tot zelfbestuur niet laten vallen omwille van de lieve vrede in België. Dat ‘ware ’t wezen prijs geven om zijn verhoudingen, het doel opofferen om ’t middel, leven zonder waardigheid: ‘propter vitam vivendi perdere causas’ (vrij vertaald: ‘omwille van zelfbehoud zijn idealen opgeven’)’.
Geen eiland
De Pillecyn en Borginon kleurden hun nieuwe Vlaanderen met zelfbestuur niet in als een geïsoleerd eiland: ‘Vindt men de Vlamingen onwrikbaar op ’t beginsel hunner zelfstandigheid met de volheid der rechten en vrijheid eraan gehecht, hun gezichtseinder blijft niet beperkt tot hun eng grond- of taalgebied. Vlaanderen wordt door hen niet uitgedacht als een afgesloten, zelfgenoegzaam iets, zonder aanraking met buren, zonder verband met de wijdere volkerengemeenschap’. De auteurs verwezen dus uitdrukkelijk naar de internationale inkapseling en verbondenheid.
Ze waren zich ook bewust van de kwetsbaarheid van kleine staten en volkeren in de internationale context. Dat was voor hen ook een belangrijke reden om toch vast te houden aan België. Een op zichzelf staand Vlaanderen zou zich nog moeilijker dan het al kleine België kunnen handhaven in de jungle van de internationale politiek. Bewust van het gevaar van de uitdeining van conflicten door militaire bondgenootschappen, pleitten Borginon en De Pillecyn voor een neutraliteitspolitiek. In Vlaanderens dageraad vind je in embryonale vorm al het motto ‘onverduitst, onverfranst’ dat in de navolgende jaren opgang maakte.
Boter bij de vis
De Pillecyn en Borginon keerden zich in navolging van Stijn Streuvels scherp tegen de Duitse bezetting: ‘Ingeval ons land in Duitse handen bleef zou groter gevaar van opslorping ons bedreigen dan ooit te voren. Alle Vlamingen stemmen daaromtrent met Streuvels in, staan even beslist tegen Duitse overheersing zich bemoeiend met ons huishouden. Een bewijs te meer van ons verzet tegen alle opslorpingsgevaar!’ Dat neemt niet weg dat ze hun steun betuigden aan Vlaamsvriendelijke maatregelen onder de bezetting: ‘Welke maatregelen, welke hervormingen wij van den bezettter moeten of mogen aannemen is louter opportuniteitszaak en voorts over te laten aan Vlaanderens oordeel. Geen bondgenoot heeft ons de les te lezen, wat wij beslist niet zouden dulden’.
De auteurs hielden die lijn ook aan in hun beoordeling van de activisten, de Vlamingen die in het bezette Vlaanderen bleven ijveren voor Vlaamse eisen: ‘Wat de gedachtenkring der Vlamingen uit het bezette gebied betreft, onvoldoende kennis van de toestanden legt ons in blaam en prijs, bescheidenheid en omzichtigheid op. Aan het Vlaamse volk blijft het recht voorbehouden te beslissen wie zijn zaak heeft gediend met eerlijkheid’.
Tussen leven en dood in de loopgraven was bij De Pillecyn en Borginon de overtuiging gegroeid dat enkel zelfbestuur kon zorgen voor een duurzame toekomst voor Vlaanderen. Omdat de Vlaamse gelijkwaardigheid in België zowel in rechten als in feiten al zo lang op zich liet wachten, was hun vertrouwen in de parlementaire weg, het ‘parlementair gesjacher’, geschonden. Die kritiek op het parlementaire systeem hoeft niet te verbazen, gezien de ondemocratische samenstelling van dit parlement door het algemeen meervoudig mannenstemrecht, wat speelde in het voordeel van de Franstalige conservatieve elite. Ze waren er zich verder van bewust dat de partijpolitieke belangen niet altijd samenvielen met de Vlaamse belangen en dat dit de Vlaamse ontvoogding vertraagde. Daarom pleitten ze ook voor Vlaamse samenwerking, voor Godsvrede, over de partijgrenzen heen.
Brandend actueel
Vlaanderens dageraad den IJzer dateert van augustus 1917. Door het archaïsche taalgebruik leest het document wat stroef. Ook al is de Belgische staatsstructuur sinds de Grote Oorlog fundamenteel veranderd, in aanzet is de teneur van Vlaanderens dageraad nog altijd brandend actueel. De eis tot zelfbestuur blijft de politieke agenda bepalen, overigens niet alleen in België Ook elders vragen vele bevolkingsgroepen en volkeren een beleid op eigen maat, aangepast aan hun anders-zijn en hun eigen noden. Binnen de context van internationalisering kan hieraan een mouw worden gepast via het subsidiariteitsbeginsel, zodat bevoegdheden worden uitgeoefend op het daartoe meest geschikte niveau. Uit de tekst spreekt ook een duidelijk sociaal engagement. Zelfbestuur voor een sociaal en Vlaanderen, het blijft een ideaal.
Guy Leemans uit Vremde