Spotnamen, spotverhalen, domme gezegden en geestigheden hebben altijd bij de mensen in een hoge gunst gestaan. De mens heeft steeds heel gaarne met zijn nabuur gespot ! Zulks was reeds het geval in de oudheid. Tijdens de middeleeuwen en later ging het er al even erg aan toe. De naijver en afgunst die onze gemeenten bezielden was misschien wel de hoofdoorzaak van de gegeven spotnamen. Een tweede reden waaraan het ontstaan van spotnamen te wijten is, was de afzondering van de verschillende plattelandsdorpen. Er was gebrek aan gemeenschapswegen en er waren ook geen verkeersmiddelen. Onze voorouders bleven steeds binnen de perken van hun eigen gemeente en ze kwamen zelden of nooit in contact met de bewoners van andere dorpen, zodat ze mekaar voor vreemdelingen aanzagen. Dit alles gaf aanleiding tot wederzijds wantrouwen en onderlinge vijandschap. Om met de bewoners van de nabij gelegen dorpen te schimpen, nam men alles te baat. De kleinste gebeurtenis, het minste feit, werd verdraaid, vergroot en rondgebazuind. Deze feiten lagen dan meestal aan de basis van de spotnaam. Onze voorouders waren beslist niet kieskeurig met het kiezen van hun namen. Sommige schimpnamen waren wel wat plat en realistisch. Eens de spotnaam in voege, werd deze dan overgeleverd van generatie tot generatie.
Antwerpen (sinjoor)
Een “Sinjoor” is een Antwerpenaar, die geboren is in Antwerpen en waarvan de ouders ook Antwerpenaren zijn. Hoewel de naam “Sinjoor” heden ten dagen door bepaalde Antwerpenaren met trots gedragen word, is het ook een spotnaam, die zijn oorsprong vindt in de Spaanse Bezetting tijdens de 80-jarige oorlog. Een sinjoor was vroeger de bijnaam voor collaborateurs. De Spaanse bezetters lieten zich vroeger steeds met señor aanspreken. Natuurlijk waren er ook Antwerpenaren bij die hielenlikkers waren en naar de gunst dongen van de bezetters. Deze mensen werden door de échte Antwerpenaar over één kam geschoren met de Spaanse bezetters en kregen de spotnaam senores. Door vele generaties van taalverbastering werd het uiteindelijk sinjoor. Een pagadder is iemand, die geboren is in Antwerpen, maar waarvan de ouders geen geboren Antwerpenaren zijn. De oorsprong van dit woord is tevens in de Spaanse bezetting te zoeken. Een Pagador is Spaans voor betaalmeester. Dit waren officieren, die belast waren met voeding, betaling en met de kleding van de soldaten. Die ging men dan halen bij de bevolking. Zodoende zagen de Antwerpenaren een pagador liever gaan als komen. Pagadoren traden ook vaak streng op en doodden ook mensen die niet aan de eisen voldeden. Zo werd een pagador, pagadder in het Antwerps, ook gelijkgesteld aan bandiet of schurk.
De spotnaam ‘Sinjoren’ die de Antwerpenaars met trots dragen, stamt uit de 16de (gouden) eeuw, toen de stad één van de belangrijkste culturele en economische centra ter wereld was. In de ogen van al dan niet afgunstige buitenstaanders leidden vele inwoners toen een waar herenleven: hoofs en zelfbewust, als ‘sinjeurs’ (naar het toen zo belangrijke Spaans : señor). Het Spaans verdween, de Sinjoren bleven.
Edegem (zonneblussers)
Sinds de Beeldenstorm en later nog talrijke aanvallen op de Sint-Antoniuskerk, waren de bewoners zeer alert. In het midden van de negentiende eeuw, had een bewoner de rode gloed van de ondergaande zon door een glasraam als brand aanzien. Heel het dorp stond in rep en roer en dat valse alarm leverde Edegem de bijnaam zonneblussers op.
Hove (kèèskoppen)
De Hovenaars droegen op het einde van de zestiende eeuw de bijnaam cardinalisten (aanhangers van kardinaal Granvelle). Granvelle was één van de invloedrijkste raadgevers van Margaretha van Parma, die de Nederlanden bestuurde onder het bewind van Filips II. De Hovenaars droegen ook de spotnaam keescoppen. Die naam heeft niets met kaas te maken, maar kwam er toen de torenspits van de Sint-Laurentiuskerk vernield werd. Kees is in dit geval een verbastering van kaal, wat verwijst naar de kale toren van de kerk.
Lier (schapenkoppen)
Bijzonder plezierig is voor elke Lierenaar de kennismaking met de geschiedenis van zijn oude veemarkt en het verhaal over de dwaze Lierenaars – die een schapenmarkt boven een universiteit verkozen – hetwelk hen sinds ontelbare generaties de spotnaam “schapenkoppen” bezorgde. Indien we deze legende ernstig nemen, moet hertog Jan IV hun deze troetelnaam hebben geschonken. Een universiteit werd immers op verzoek van hertog Jan IV door Paus Martinus V, met pauselijk bul van 1425, aan Leuven toegekend.
Mortsel (zotten)
De aanwezigheid van de instelling Sint-Amadeus aan de Deurnestraat heeft hier veel mee te maken.
Wilrijk (geitekoppen)
Eén van de betekenissen van de benaming geit is o.m- springen, spelen. De geit is dus een levendige en opgeruimde kameraad die ons melk en vlees bezorgt. We kennen dan ook talloze tamme en wilde geitensoorten. In het verleden is Wilrijk altijd een arme gemeente geweest. Welstellende burgers woonden op een kasteel of hof van plaisantie, de boeren bezaten een hoeve en een grote veestapel, de arbeiders daarentegen hadden amper een huisje om in te wonen. Om toch wat vlees en melk te hebben om te kunnen overleven hielden ze meestal een geitje. Daarom wordt de geit ook wel eens de koe der armen genoemd. En hoewel de geiten in het verleden zeker niet de meerderheid uitmaakten van de totale veestapel in Wilrijk, toch werd er smalend of zelfs minachtend gesproken over de bezitters van zo’n geitje.
Onze redactie is nog op zoek naar de bijnamen en de historische verantwoording van de inwoners van Kontich-Waarloos, Boechout-Vremde en Lint.