De Vlaamse identiteit is geen fictie maar een onmiskenbare sociologische realiteit, vindt filosoof Etienne Vermeersch. We buigen ons met hem over de begrippen ‘natie’ en ‘identiteit’, waaraan hij een hoofdstuk wijdt in zijn nieuwste boek.
Etienne Vermeersch legt aan zijn chaotisch ogende bureau de laatste hand aan weer een boek. De ontstaansgeschiedenis mag bijzonder heten. ‘Vorig jaar nodigde Willy Weyns mij uit voor zijn Rando-filo’, legt hij uit. Rando-filo, pardon ? ‘Diep in de Provence bracht ik vijf dagen na elkaar voor een beperkt publiek een lezing in de voormiddag, na de middag maakten we een wandeling (‘randonnée’) en ’s avonds volgde een ‘filosofische’ gedachtewisseling over wat ’s ochtends was gezegd. Dat materiaal leek me geschikt om te verwerken tot een boek. Ik heb me daar serieus aan mispakt. Gewoon uittikken wat er werd verteld, gaf absoluut geen boek. Ik kon het wel gebruiken als leidraad en het manuscript vertrekt nu naar de uitgever.’ Eén hoofdstuk van dat boek gaat over identiteit en natie.
Heimat
Etienne Vermeersch : ‘In elke mens zit die eerste laag die ik het “heimatgevoel” noem. Ik woon langer in Wetteren dan ik ooit in Brugge heb verbleven. Toch is het Brugse mijn heimat. Daar wortelen je eerste ervaringen en het gevoel van gehechtheid aan die streek verdwijnt bij de meeste mensen nooit. Je doet er ontdekkingen als kind op een leeftijd waarop de ontvankelijkheid het grootst is. In ken nog alle straten van het Sint-Michiels van toen maar vraag me niet naar één wat verderop in deze gemeente, hoewel ik hier in 1976 ben komen wonen. Je ontwikkelt in die heimat ook je eerste taal en dat is, wat het woordgebruik ook mag beweren, niet je moeder-taal. Mijn moeder kwam uit Leke bij Diksmuide maar ik sprak haar typisch dialect niet. Je spreekt de taal van de kinderen waarmee je speelt, meestal dus die van de omgeving.’
Doorbraak: Die ‘heimat’ is erg lokaal.
Etienne Vermeersch: ‘Ja, maar ze bepaalt mee je identiteit. Identiteit is wat je specifiek maakt, als persoon maar ook als groep. Wat deel je gemeenschappelijk met anderen; wat herken je bij de ene wel en bij de andere niet ? Een deel van die identiteit kies je zelf. Je kan bijvoorbeeld “toetreden” tot de liefhebbers van een bepaald muziekgenre. Die herkennen elkaar eveneens en vormen een groep die mee de identiteit van elk lid bepaalt. Ik publiceerde ooit een artikel in Nature, toch niet het eerste het beste blad. Dat lokte een elektronisch debat uit en ik werd daar, nochtans door volslagen vreemden, meteen met de voornaam aangesproken. Omdat ik in Nature stond, behoorde ik tot de in-groep.’
De natie staat dan boven die lokale gemeenschap van mensen die je persoonlijk kent en de zelf gekozen groepen ?
‘Om bij de natie te komen moeten we het begrip “heimat” inderdaad verbreden. Laten we niet vergeten dat de natiegedachte, een solidariteitskring die groter gaat dan de mensen die we face to face kennen, hier in de Nederlanden met het Plakkaat van Verlatinghe van 1581 een eerste grote impuls kreeg. Dat is en blijft een uniek, haast ongehoord document : hier werd de soevereiniteit, het fundament van de macht, losgekoppeld van de vorst en opgeëist door het volk. De Amerikaanse Declaration of Independence behoort tot diezelfde categorie. Ernest Renan vult de zogenaamde Franse kijk op natie in vanuit de Franse ervaring. Mensen als Johann Gottlieb Fichte of Johann Gottfried Herder wortelen duidelijk in de Duitse traditie.’
‘Hun geschiedenis is anders. Frankrijk had zich ontwikkeld tot een sterke, georganiseerde monarchie die al eeuwen de feodale vorstendommen had verenigd. Daar groeide een centrale administratie, een centrale wetgeving en een overheersende bestuurstaal. Toen de koning wegviel, bleef la Nation over. Die strekte zich uit over een afgebakend grondgebied dat al een soort nationale eenheid vormde. Hetzelfde geldt voor het Verenigd Koninkrijk of Spanje.’
‘Duitsland en Italië bleven lang verbrokkeld over aparte staatjes. Fichte moest als het ware op zoek gaan naar een bindmiddel voor zijn nationale verhaal dat er voor de Franse Renan gewoon de facto al was. De cultuurgemeenschap en de taal werden voor de Duitsers – en voor de Italianen – de bindende factoren. In Duitsland speelde de Bijbelvertaling van Luther zo’n verenigende rol; in Italië denk ik aan iemand als Dante Alighieri die zijn La divina commedia in de “volkstaal”, eigenlijk het Toscaans, ging schrijven.’
Dus Renan en Fichte hebben beiden gelijk, elk in de eigen situatie ?
‘Ja, vergeet nooit de eigen specifieke omstandigheden als het over nationalisme gaat. Elk natiegevoel kan op een andere combinatie van factoren steunen. Voor de Ieren, Serviërs en Kroaten speelde de godsdienst een grote rol. De Vlaamse Beweging is in belangrijke mate een taalbeweging. Voor Schotland weet ik het niet eens zo goed, misschien historische gevoelens, maar het natiegevoel is er wel.’
‘Maar de verhalen van Renan of Fichte blijven voor mij onvolledig. Het is Benedict Anderson die het meest werkbare kader biedt om het ontstaan van bijvoorbeeld de Vlaamse natie te verklaren. Hij wijst op het belang van het zogenaamde “print capitalism”. Op een bepaald ogenblik maakt de ontwikkeling van de boekdrukkunst het mogelijk om buiten overheid en kerk leesmateriaal op brede schaal te verspreiden. Die boeken moeten wel voldoend ruim kunnen worden verkocht. Dat werd de stimulans om een eenheidstaal uit te werken, want de dialecten konden zo geen brede boekenmarkt vormen. Die boeken zorgden er wel voor dat er binnen bepaalde ruimtelijke grenzen een gezamenlijke lees- en debatcultuur ontstond met specifieke wederzijdse beïnvloeding van het denken.’
‘Anderson verwijst naar Zuid-Amerika. Dat gebied had op Brazilië na één taal, één vorst, één wetgeving, één godsdienst en toch viel het continent na de dekolonisatie uit elkaar in vele landen. In elk onderkoninkrijk was gaandeweg een eigen pers ontstaan, onder meer vanwege de moeilijke onderlinge bereikbaarheid van die deelgebieden. Die persorganen brachten in essentie het eigen nieuws betreffende de eigen belangen en netwerken. Zo werden de plaatselijke belangen en relaties én de denkkaders van de verschillende gebieden uit elkaar gedreven. Daarom ontstond er niet één Spaanstalig Zuid-Amerikaans land. Integendeel, pogingen om landen uit die regio te bundelen, liepen met een sisser af.’
Dat natiegevoel betekent meer dan taal alleen.
‘In Vlaanderen speelde de taal een grote rol. In het jonge België van de 19de eeuw groeide er ook een echt natiegevoel. De Belgische burgerij, die de groep mensen omvatte die boeken en kranten lazen, was Franstalig, zowel in het noorden als het zuiden. Zij had één koning, één parlement (gekozen door de vooral Franstalige cijnskiezers), een gemeenschappelijk stuk geschiedenis, gemeenschappelijke sociale belangen in de meeste gevallen en ze las dezelfde kranten, vormde één publieke opinie, waarin de Belgische natiegedachte zich verder kon ontplooien. Dat proces van Belgische natiewording eindigde met de taalwetgeving en vooral met de vernederlandsing van het onderwijs. De Belgische lees- en discussieruimte splitste zich omdat er zich in Vlaanderen een Nederlandstalige ontwikkelde. Steeds meer Vlamingen gingen lezen en schrijven in het Nederlands. Zo ontstond een echt Vlaamse identiteit en dus een Vlaams natiegevoel.’
‘Mijn oren tuiten als ik een middeleeuwer als Tobback hoor zeggen dat hij Brabander is. Allez, laat me niet lachen. Dag Allemaal of VTM worden toch gelezen en bekeken van Maaseik tot De Panne, niet ?’
Ook de Brabander Conscience gebruikte het woord Vlaming in de inleiding van zijn Vlaamse Leeuw in 1838 al in de moderne betekenis van het woord.
‘In de 19de eeuw hadden we al een Vlaamse Schouwburg in Antwerpen, even daarna een Vlaamse Opera. Die waren niet bedoeld voor de West-Vlamingen, hé. Momenteel is het belang van radio en televisie in dit opzicht immens geworden. Ook die bestrijken het hele Vlaamse gebied en zorgen voor een gemeenschappelijkheid tussen alle Vlamingen, die niet meer bestaat tussen alle Belgen. Het gaat daarbij niet alleen om een taalgebied want de gemeenschappelijkheid met Nederland nam ook af. Net zoals het Belgische natiegevoelen zakt ook de zogenaamde Groot-Nederlandse samenhang weg omdat we geen gemeenschappelijke media hebben, weinig gemeenschappelijke beïnvloeding in debatten en discussies. Zelfs onze talen beginnen uit elkaar te groeien. Luister maar eens naar zo’n Paul De Leeuw.’
De Vlaamse identiteit is dus geen fictie of een uitvindsel van fantaserende Vlaams-nationalisten.
‘Die Vlaamse identiteit is een sociologisch feit dat niemand kan betwisten. Ze wordt ook steeds sterker. We hadden het over de media, maar we krijgen ook meer Vlaamse wetgeving en de politieke ontwikkeling in Vlaanderen is anders dan in de rest van het land. Die Vlaamse identiteitsvorming is een automatisch en logisch proces geweest. Identiteit is een neutraal begrip, het heeft immers betrekking op wat men, feitelijk, gemeen heeft. Er bestaan ook restanten van de Belgische identiteit maar die is, objectief gesproken, zonder twijfel veel zwakker dan de Vlaamse en bijvoorbeeld totaal niet vergelijkbaar met de Nederlandse. De Nederlandse, Franse of Duitse identiteit vormt een nationaal pakket; bij ons is die gesplitst. De Belgische natie was trouwens voor vele Vlamingen decennia lang synoniem van onrechtvaardigheid en miskenning. Onderschat bijvoorbeeld niet het effect van de schrijnende taaltoestanden in de centrale administratie in Brussel. Duizenden ambtenaren werden dag in dag uit wegens hun taal achteruitgesteld en stapten dan op de trein naar huis waar die frustratie zich vertaalde in een groeiende Vlaamsgezindheid. Ik ken ambtenaren die in Brussel geen woord Nederlands spraken en bij elke verkiezing voor de Volksunie stemden.’
‘Maar ik herhaal dat Story, Humo en VTM die Vlaamse identiteit – onbedoeld – veel meer vorm gaven dan Volksunie, Vlaams Blok, N-VA of de hele Vlaamse Beweging. Zij hebben die niet geconstrueerd. Die Vlaamse identiteit ontstond spontaan. Veel lezers van Dag Allemaal behoren tot de groep mensen voor wie Vlaamsgezinden vroeger “zwartzakken” waren. Toch werden zij sociologisch Vlaming, zonder daarmee een actieve politieke keuze te maken.’
‘Voor alle duidelijkheid, ik herhaal dat we uiteraard meerdere identiteiten hebben. Ik ben ook filosoof, ongelovige, skepticus, iemand met belangstelling voor wetenschappen … Daar rond groeien ook groepen. Maar die vormen geen politiek kader.’
De natie wordt dat wel: het politieke kader.
‘Inderdaad. Ik hang de ethiek van de spontane naastenliefde aan. In de bijbel evolueert het begrip van liefde voor de “naaste” (“nabije”: familie, buren …) naar de liefde voor alle joden en later alle christenen, zoals in de islam voor alle moslims. Het natiegevoel geeft die naastenliefde een politieke vorm. Spontaan willen wij solidair zijn met de wij-groep. Er is een historische tendens om die wij-groep steeds uit te breiden, van de familie over het dorp en de regio naar de natie, Europa … In de limiet zou dat moeten eindigen bij de mensheid maar daar staan we ver van af.’
Een natie heeft dus altijd een grens ?
‘Als prof. Bea Cantillon zegt dat de splitsing van de sociale zekerheid een achteruitgang in de beschaving betekent en het einde van de solidariteit, dan frons ik toch de wenkbrauwen. Alsof de Belgische sociale zekerheid niet begrensd zou zijn. Die eindigt aan de Belgische douanepalen.’
Het natiegevoel en daaruit groeiend nationalisme moet geen negatief begrip zijn ?
‘Neen. Het succes dat het Vlaams Blok boekte met de slogan “Eigen volk eerst” was psychologisch begrijpelijk. Die wordt door de meeste mensen als rechtmatig ervaren. Als twee kinderen in het kanaal vallen, haal je er eerst het eigen kind uit, dat vindt iedereen normaal. Maar wordt zo’n slogan geblokkeerd rond een denkbeeldige groep “zuivere” Vlamingen tegenover nieuwkomers dan ontstaat er wel een probleem. Nationalisme is een gevaar als het vermengd wordt met superioriteitsgevoelens en imperialisme. Wie de solidariteit koppelt aan andere kenmerken – godsdienst, afkomst, huidskleur – bewandelt een pad van uitsluiting en dan loopt het mis. Slogans als Alles voor Vlaanderen/Vlaanderen voor Kristusbijvoorbeeld gaan, letterlijk bekeken, natuurlijk te ver. “Alles” is echt te veel.
‘Ik verzet me tegen een nationalisme dat niet gebonden is aan burgerschap. Solidariteit groeit tussen mensen waarmee je het leven deelt, in het bedrijf, in de school, in de sociale zekerheid, in het politiek en juridisch bestel. Tegen zo’n solidair natiegevoel met de medeburgers is niets in te brengen. Dat is in beginsel een positieve en stimulerende kracht.’
Valt dat nationale kader altijd samen met een grondgebied ?
‘Meestal. Bij de Joden was dat oorspronkelijk niet het geval maar in de regel is dat zeker wel zo. Een systeem met verschillende “nationaliteiten” die binnen één grondgebied eigen rechtsregels en wettelijk georganiseerde solidariteitsmechanismen uitbouwen, dat leidt tot instabiliteit en discriminatie.’
‘Ik heb vroeger al het begrip “rootisme” gelanceerd, het fenomeen van mensen die zich identificeren met hun roots, hun afkomst. Je zou dat het spiegelbeeld van racisme kunnen noemen. Racisten vinden dat die mensen “thuis” hadden moeten blijven en de rootisten plooien zelf terug op die “thuis”. Eigenlijk gaan ze beiden uit van de onmogelijkheid om hier echt samen te leven.’
‘Het leidt natuurlijk tot een spanningsveld als er een botsing komt tussen de heimat, Antwerpen of Gent bijvoorbeeld, en de roots, Marokko of Turkije. Dat ondergraaft de gemeenschappelijkheid bij inwoners van een gebied terwijl een echt natiegevoel zich daar nu net op ontwikkelt. Hoe meer gemeenschappelijkheid, hoe sterker de samenhorigheid. Het wordt een grote uitdaging daar weer vooruitgang in te boeken in een samenleving met zoveel nieuwkomers.’
Peter De Roover – www.doorbraak.be .