en de ‘flemish exception’
‘Re-thinking Belgium’ organiseerde een studiedag over het Belgische perslandschap, dat weinig Belgisch blijkt te zijn.
Door Colette Eerdekens – www.doorbraak.be .
Wist u dat de Franstalige pers in dit land in de voorbije jaren maar liefst twee derden van haar betaalde oplage is kwijtgespeeld? Of dat in ‘het zuiden des lands’ ruim een uur per week méér televisie gekeken wordt dan in Vlaanderen? Deze en andere interessante gegevens vielen te vernemen op een studienamiddag over ‘The future of Belgium’s press’, ingericht door ‘Re-Bel’.
Over ‘Re-Bel’ ofte ‘Re-thinking Belgium’ werd hier een jaar geleden al geschreven. Olijkerds die vertrouwd zijn met de Nederlandse jeugdliteratuur van een halve eeuw geleden durven wel ’s gewagen van de re-bellenclub, maar in werkelijkheid gaat het om een nobel, allesbehalve rebels en uitgesproken academisch initiatief: twee keer per jaar wordt een thema besproken dat voor de toekomst van dit land relevant is. Staatshervorming natuurlijk, en Brussel. Maar ook : fraude, (de-)regulering, gezondheidszorg, arbeidsmarkt, uiteenlopende geschiedschrijving of onderwijsstelsels.
De zomerbijeenkomst 2015 boog zich over ‘The future of Belgium’s Press’ – wat al meteen een forse inkrimping betekende van het zoveel meer omvattende audio-visuele medialandschap in ‘noord en zuid’. Over toestand en perspectieven van gedrukte media bogen zich eerst enkele academici, en vervolgens een discussiepanel van vooral mensen uit de journalistieke praktijk.
Wat de academici (Els de Bens, Gent; Frédéric Antoine, UCL; François Heinderyck, ULB) te vertellen hadden was nauwelijks meer dan een status quaestionis: een beschrijving van de toestand, in het beste geval gestoffeerd met wat informatie over de ontwikkeling in voorbije jaren. Wel werd meteen – en unaniem – gesteld dat je in feite onmogelijk van een ‘Belgisch’ medialandschap kan spreken; kranten en tijdschriften zijn nu eenmaal aan een taal gebonden. Ongetwijfeld kennen ze ook gelijkaardige problemen, zoals trouwens print-media in andere Europese landen. Daarmee hangt een andere parallel samen: de (relatief recente) sterke concentratie.
Met name wat kranten betreft, kent Vlaanderen een duo-polie; in Franstalig België bestaan drie groepen. En merkwaardig: voor zover zij zich buiten de eigen thuismarkt wagen, richten die groepen de blik niet naar het andere landsgedeelte, maar naar Nederland, resp. Frankrijk. De Vlaamse veroveringstocht in Nederland is bekend, de groep Rossel (o.m. Le Soir) heeft al belangen in Noord-Frankrijk. Die concentratie is niet alleen bedoeld om kosten te verminderen, maar ook – en vooral – om een groter marktaandeel te verwerven en zó meer advertentie-inkomsten aan te trekken.
Het meest opvallende verschil tussen ‘noord’ en ‘zuid’ is zeker dat de daling in verkochte oplage in Vlaanderen veel minder dramatisch is dan in Franstalig België, waar nauwelijks nog één derde overblijft van wat pakweg vijfentwintig jaar geleden werd verkocht. Dat – overigens zowel in het ‘noorden’ als in het ‘zuiden’ – abonnementen een groter deel zijn gaan uitmaken van de totale verkoop is daartegenover maar een schrale troost.
Het verschijnsel wordt des te interessanter wanneer je het tegen een bredere Europese achtergrond bekijkt. In de Scandinavische staten worden ongeveer 400 kranten per duizend inwoners aan de man gebracht, in Zuid-Europa ligt dat cijfer ver beneden 200. Of dat verschil toe te schrijven is aan een eventueel cultuurverschil tussen landen met een protestantse versus een rooms-katholieke traditie is een open vraag; zeker heeft het ook te maken met het feit dat in Scandinavië meer staatssteun wordt verleend. En jawel: in België ligt het gemiddelde op 175 kranten per duizend inwoners, maar wel met een duidelijk hogere penetratiegraad (+ 10 %) in Vlaanderen dan in Franstalig België. Twee verschillende landschappen, jazeker.
Met toch enkele parallellen. Gemeenschappelijk is bijvoorbeeld de onrechtstreekse staatssteun via een feitelijk gesubsidieerde distributie en een btw-voet van 0 (= nul) procent. Waarbij terecht werd aangeklaagd dat een webstek – zoals bijv. de internet-krant ‘Apache’ – wél 21 % btw moet betalen, en dat de onrechtstreekse staatssteun in werkelijkheid veeleer een subsidie aan drukkerijen is en niét aan het bewaren of verhogen van journalistieke kwaliteit. De bescheiden rechtstreekse steun aan enkele specifieke journalistieke projecten (zoals bijv. het Fonds Pascal Decroos) kan daar niet tegen opwegen.
Gemeenschappelijk is ook de vaststelling dat de digitale versies – behalve dan voor de twee (verwante) financiële bladen – totnogtoe weinig succes kennen, en zeker niet de verhoopte meer-inkomsten aan reclame hebben opgeleverd.
Een opvallend verschil is dan weer dat de grote meerderheid van de Franstalige week- en maandbladen niet toebehoren aan Franstalig-Belgische uitgevers, maar wel aan Franse groepen, Sanoma en …Roularta. Kortom: de Franstalig-Belgische ‘print’-media hebben het niet gemakkelijk; ze dreigen voor adverteerders een ‘residual market’ te worden. Overigens heerst ook in het Franstalig-Belgische tv-landschap een erg verschillende situatie: de privé-zenders hebben veel meer kijkers dan de openbare omroep, en liefst 30 % kijkt gewoon naar Franse zenders.
Opvallend ook : in feite had niemand ook maar een begin van verklaring voor het grote verschil tussen het Vlaamse en het Franstalige perslandschap; dat de economische toestand daarin een rol zou kunnen spelen werd nauwelijks eventjes opgeworpen.
In het debat tussen mensen uit de praktijk (Béatrice Delvaux, Le Soir; Ides Debruyne, Fonds Pascal Decroos; Karl van den Broeck, Apache; Tom Naegels, De Standaard; prof. Leo Neels, media-jurist) werd onder meer aandacht besteed aan de opleiding tot journalist. Daarover bleek grote eensgezindheid: wie een goed journalist wil worden kan beter eerst een andere studie afmaken (in om het even wat, en liefst zelfs in positieve wetenschap!) en dan een korte bijkomende opleiding volgen; bachelor-studies journalistiek zijn niét de juiste weg. Helaas, liet Béatrice Delvaux daarbij terecht opmerken, krijgen de kranten lang niet zoveel mensen met positief-wetenschappelijke vorming als ze zouden willen … omdat ze nu eenmaal (in verhouding tot het bedrijfsleven) slecht betalen. Nog in verband met journalistieke vorming dient zeker ook opgemerkt dat in ongeveer alle beroepen tegenwoordig ‘permanente bijscholing’ wordt voorzien, behalve in de journalistiek.
Eensgezindheid was er ook over de levensnoodzakelijke rol van goede kranten – en met name van onderzoeksjournalistiek – als ‘waakhond van de democratie’. Maar dan moet je wel (onderzoeks-)journalisten subsidiëren en niet de productie van bedrukt papier ! Over die waakhond-functie liet zelfs de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) zich in 2008 al waarschuwend uit: de vrije markt kan (wanneer het over media gaat) niet langer beschouwd worden als een garantie voor kwaliteit en democratische inzet.
In België werd de kwaliteit van journalistiek lang ondergeschikt aan partijpolitiek of ‘zuil’-belang; tegenwoordig moet men uitkijken dat de ‘zuilen’ van vroeger nu niet worden vervangen door ‘marketeers’.
Je kan de zaken echter ook optimistischer bekijken : als je het geld éérst investeert in kwaliteitsvolle journalistiek en daarna pas naar de aandeelhouders laat vloeien, zal dat de krant – én de verkoop – ten goede komen. Zo is niet alleen de democratie gediend, maar ook de aandeelhouder. Dat een kwaliteitskrant in Vlaanderen honderdduizend exemplaren verkoopt, is volgens mw. Delvaux niet alleen een Belgische maar (in een al bij al eerder somber landschap) zelfs een Europese uitzondering. Verrassend wellicht: zij schrijft dat toe aan het feit dat de Vlamingen tegenwoordig trots zijn op zichzelf, terwijl de Franstalige Belgen dat niet zijn, en steeds maar naar Frankrijk blijven kijken.
Foto’s © Reporters.