Volgende week is het zeventig jaar geleden dat de IJzertoren werd gedynamiteerd. In de nacht van 15 op 16 maart 1946, omstreeks twee uur, in het holst van de nacht, werden de inwoners van de kleine gemeente Kaaskerke op een ruwe manier gewekt. Tot kilometers in de omgeving hoorde men een luide knal.
Veldwachter Valère Santens, die amper tweehonderd meter van de bedevaartweide woonde, stond op en zag dat de IJzertoren er niet meer stond. Hij zag enkel nog een grote stofwolk langs de rivier. Zonder ook maar iemand ‘officieel’ te verwittigen, kroop hij weer in zijn bed, trok de dekens over zich heen en sliep verder. “Er was toch niets meer aan te doen”, verklaarde hij de dag nadien aan de door hem verwittigde rijkswacht; dat leverde hem de spotnaam ‘bedwachter’ op. Van de “stenen collaborateur” bleef slechts een rokende puinhoop over.
Adolf van Glabbeke
Negen maanden eerder werd al een aanslag op de IJzertoren, het Vlaamse symbool bij uitstek, gepleegd. Op 16 juni 1945 maakte een dynamietlading een gat van tien meter hoog en twee meter breed in de zuidelijke gevel van de toren. Hoewel er geen gerechtelijk onderzoek (!) plaatsvond, wees men in Diksmuide naar de lokale Witte Brigade, in feite het Onafhankelijkheidsfront (dat volgens sommigen pas na de bevrijding in Diksmuide opgericht werd). Maar de leden ervan ontkenden ten stelligste. Op café vertelde één van de kopstukken van de organisatie, John Rommelaere, dat ze over voldoende munitie beschikten om het werk grondig aan te pakken. Lees: om de toren volledig te vernietigen.
De Witten van Diksmuide wezen naar twee Oostendenaars die wat met munitie geklungeld hadden. De twee zouden in opdracht van de liberale volksvertegenwoordiger Adolf van Glabbeke gehandeld hebben. De liberale Vlamingenhater was van Oostende afkomstig en had kort tevoren Diksmuide (zijn kiesarrondissement) bezocht. Minister van Justitie was op dat ogenblik de katholiek Charles du Bus de Warnaffe. Hoewel secretaris Clemens de Landtsheer bij die minister klacht had neergelegd, volgde er geen gerechtelijk onderzoek. Immers, wat had een ‘zwarte’ recht van spreken in een tijd waarin Vlaamsgezinden als vogelvrijen beschouwd werden? De brigadecommandant van Diksmuide maakte over de aanslag een “verslag ener buitengewone gebeurtenis, voorgevallen te Kaaskerke”, en daarbij bleef het. Kort nadien stelde het OF van Diksmuide een brief op waarin ze aan de minister van Binnenlandse Zaken voorstelde de grond rond de toren aan de geallieerden aan te bieden. Zij konden er een militair kerkhof aanleggen.
Gaston Eyskens
In tegenstelling tot de eerste aanslag kreeg de tweede vernietigende aanslag veel persaandacht. De toenmalige – het feest van de haat en de repressie woedden nog volop – Vlaamse pers noemde dat dynamiteren misdadig en dom. De Franstalige ‘Métropole’ uit Antwerpen keurde de aanslag af als een “hatelijke heiligschennis”. In het katholieke Vlaanderen ontstond er een actie die streefde naar eerherstel van de toren. Die actie werd op gang getrokken door het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond en de Katholieke Arbeidersjeugd van kardinaal Cardijn. Op een eerste protestmeeting in Leuven eiste gewezen minister Gaston Eyskens de heropbouw van de toren op staatskosten.
Later (28 april) werd er een jeugdbedevaart op het puin van de IJzertoren georganiseerd. Ditmaal – in tegenstelling tot de eerste aanslag – kwam er wel een gerechtelijk onderzoek. Dezelfde brigadecommandant van de rijkswacht van Diksmuide maakte een proces-verbaal op waarin hij de dynamitering omschreef als “aanslagen bij middel van ontplofbare stoffen met politiek karakter”. Het politiek karakter van de aanslag was inderdaad overduidelijk. Belgicistische en franskiljonse kringen in België wilden van de repressie en de epuratie duidelijk gebruik maken om komaf te maken met alles wat een Vlaamsgezind karakter had. En zeker de succesrijke en druk bijgewoonde vooroorlogse IJzerbedevaarten. Dat de bedevaarten ook tijdens de bezetting, weliswaar op kleinere schaal, doorgingen, was voor hen slechts een excuus om hun wil door te drijven. “De IJzertoren werd niet gedynamiteerd omdat het een vredesmonument was, maar wel omdat het een Vlaams monument was”, schreef wijlen Carlos van Louwe, die het dossier door en door kende (“De Oorlogsbedevaarten”, 2002, bladzijde 173).
Joseph Delaere
Als onderzoeksrechter werd Joseph Delaere uit Veurne aangesteld. De man kweet zich voorzichtig en efficiënt van zijn opdracht. Hij ondervond heel wat hinder. In Diksmuide hielden mensen die iets konden weten mordicus hun mond, uit vrees voor eventuele represailles van het verzet. Een groots onderzoek met huis-aan-huisbezoeken in Diksmuide door 32 rijkswachters, leverde niets op.
Werden de verdachten vooraf verwittigd? En door wie ? De avond voor de aanslag stonden voor de leegstaande IJzertoren twee legervrachtwagens geparkeerd. Militairen liepen op en af. Wat deden ze daar ?
Belangstellenden werden door rijkswachters aangemaand door te rijden. De rijkswacht werd hierover nooit ondervraagd. Toch was de rijkswacht in het bezit van de sleutels van de toren; wat op zich al een wederrechtelijk feit was. Immers, de IJzertoren was niet in beslag genomen of verbeurd verklaard. Het IJzerbedevaartcomité bleef gedurende heel die periode de wettelijke eigenaar.
Politiek en juridisch werd onderzoeksrechter Delaere tegengewerkt. Van Glabbeke was toen minister van Justitie. Als vrijzinnige liberaal mengde hij zich voortdurend in Delaeres onderzoek en voerde een felle campagne tegen de onderzoeksrechter. Op juridisch vlak was de Gentse franskiljon en procureur-generaal Hermann Bekaert Delaeres meerdere. Hij dwarsboomde dermate het gerechtelijk onderzoek van Delaere dat hij daarvoor als hoge magistraat vanaf 12 juli 1952 door minister van Justitie Pholien “wegens ernstige beroepsfouten” een maand geschorst werd. Dat was nog nooit gezien in België en veroorzaakte een groot schandaal. Het is evenwel bij die ene veroordeling gebleven.
Het is vooral de verdienste geweest van CVP-Kamerlid Godfried Develter uit Diksmuide dat het onderzoek naar de dynamitering niet in de doofpot belandde. Zijn actie in het parlement leidde haast tot een scheuring binnen de unitaire CVP/PSC. Het was ook dankzij Develter dat Bekaert een maand geschorst werd.
De druk op Delaere was zodanig dat het onderzoek op 12 december 1946 stopgezet werd. Zo mocht hij bijvoorbeeld geen verdachten in voorlopige hechtenis nemen om hen te ondervragen. De verontwaardiging over het stopzetten was evenwel hevig in Vlaanderen. Vooral journalist Louis de Lentdecker (een erkend weerstander) en de hierboven vermelde volksvertegenwoordiger Develter gingen tekeer als duivels in een wijwatervat. Als gevolg hiervan werd op 30 mei 1947 het onderzoek heropend. Het zou echter tot april 1948 duren eer onderzoekersrechter Delaere twaalf personen als verdachten kon aanwijzen. Tegen negen van hen schreef hij een aanhoudingsmandaat uit.
Alle betichten waren ofwel socialisten, ofwel liberalen, ofwel communisten. De vrijzinnigen Bekaert en Van Glabbeke (zijn woorden : “dat hij Delaere zou liquideren”) brachten hun boycot tegen de onderzoeksrechter naar een hogere versnelling. Procureur-generaal Bekaert kwam zelfs herhaaldelijk naar Veurne om Delaere te berispen.
Algemeen wordt thans aangenomen dat de onderzoeksrechter te dicht bij de waarheid gekomen was. De toenemende stress werd de Veurnse magistraat ten slotte te veel: in mei 1949 vroeg hij zelf om van zijn taak als onderzoeksrechter ontheven te worden.
Het onderzoek sukkelde dan een tijdje verder, en werd in Gent verder gevoerd. Op 2 juni 1951 stelde de Kamer van Inbeschuldigingstelling in Gent alle verdachten buiten vervolging. Het bestuur van de Bedevaarten naar de IJzer legde zich erbij neer. De leden wisten toen dat de daders niet in staat waren om een schadevergoeding te betalen. Het comité had op dat ogenblik nog heel wat andere kopzorgen.
Inmiddels had de eerste naoorlogse IJzerbedevaart plaatsgevonden, op 22 augustus 1948, en was men begonnen aan de heropbouw van de IJzertoren, die hoger dan zijn voorganger zou worden. Voor een deel met Belgisch staatsgeld. Vader Eyskens had woord gehouden.
Enkele merkwaardigheden
Zeventig jaar na de aanslag zijn alle namen van de daders en hun compagnons bekend. Allen kwamen ze uit Diksmuide of directe omgeving. Allen zijn ze inmiddels overleden.
Enkel drukker Valère Decan, leider van de Witte Brigade van de IJzerbedevaartstad, zou later toegeven dat hij bij de aanslag betrokken was. De dynamitering werd uitgevoerd door militairen van de ontmijningsdienst DOVO uit Westrozebeke, gespecialiseerd in explosieven. Boze tongen beweerden dat de toren met buitgemaakte Duitse munitie opgeblazen werd. Die Belgische militairen zorgden ervoor dat de toren implodeerde en niet explodeerde. Ze stonden onder leiding van kapitein Robert Samyn (kort na de aanslag gepromoveerd tot majoor). Merkwaardig is dat onderzoeksrechter Delaere Roberts vader, majoor Emile Samyn, als springstofdeskundige aanstelde. Onvoorstelbaar. Ook toen. Eenieder wist dat Samyn jr. bij de aanslag betrokken was. Zowel vader als zoon stonden op goede voet met Van Glabbeke.
Burgemeester Emile Missiaen gaf vertrouwelijke informatie over de vermoedelijke daders van de aanslag door aan de onderzoeksrechter. Waarom was hij nadien zo bang en sprak hij over het ‘schrikbewind’ van de Witte Brigade in Diksmuide ? De rol van auditeur-generaal Walter Ganshof van der Meersch, hoofd van de Belgische geheime dienst, in deze zaak is nog steeds in nevelen gehuld. Enkele hooggeplaatste heren in West-Vlaanderen wisten op voorhand wat er te gebeuren stond. Eén van hen was provinciegouverneur ridder Pierre van Outryve d’Ydewalle, die daarover zelfs een verklaring aflegde. Wie hem verwittigde, was hij dan wel vergeten. Waarom greep de gouverneur niet in om de aanslag te verijdelen ? Is het dan te verwonderen dat het onderzoek meer weg had van een vaudeville ?
In feite hebben de daders het tegenovergestelde bereikt van wat ze wilden. De dynamitering leidde ertoe dat er weer leven binnen de gehavende Vlaamse Beweging kwam. Of de heilzame invloed van een schokeffect, als ik het zo mag uitdrukken. Zouden de IJzerbedevaarten nog tot massamanifestaties zijn uitgegroeid zonder de verontwaardiging over die aanslag ?
Pieter Jan Verstraete
Om mij voor dit artikel te documenteren, putte ik uit krantenartikels en het boek van Willy Moons, “Het taboe van Vlaanderen”, Antwerpen, 1986.
Foto’s (c) Reporters.