Na 22 maart verwachten wij van kunstenaars een sterker signaal dan clichés rond ‘sereniteit en verbondenheid’.
In de nadagen van de terreuraanslag manifesteert zich de lelijkheid en de leugen, vooral in het politieke landschap. Bedenkelijk is het, de koorddanserij van de macht, de charades van het quasi-ontslag van betrokken ministers. De overleving van het politiek establishment én misschien wel van het Belgische regime staan op het spel, dus mag Machiavelli bovengehaald worden.
Maar daarnaast ontstaat een soort spontane schoonheid in het verwerkingsproces vanuit het volk zelf. Een proces dat, wie weet, toch bewustzijn en inzicht voortbrengt. En ik heb het dan niét alleen over de kaarsjes en de krijttekeningen aan de Brusselse Beurs maar ook, jawel, over de signalen van woede en het ‘genoeg-is-genoeg’-gevoel. De vijfhonderd ‘hooligans’ die eensklaps opdoken aan die Beurs mogen dan wel door burgemeester Mayeur (PS) als uitschot verwenst worden, ze verwoorden wat velen van ons denken en voelen : we zitten collectief gekneld tussen een incompetente overheid die solt met de veiligheid van haar burgers, én een broeihaard van islamo-fascisme, gevolg van een decennia lang pamperbeleid.
Waar oppositiepartijen al lang niet meer toe in staat zijn, kunnen voetbalsupportersverenigingen dus wel : het grote buikgevoel demonstreren, rauw, ongekuist, confronterend. Ook dat is ‘schoonheid’, maar dan van een ander soort dan de kleffe esthetiek van de weldenkendheid die ons vandaag wordt opgedrongen. Op straat de 9de symfonie van Beethoven spelen met de hymne ‘Alle Menschen werden Brüder’ mag, moet misschien zelfs, maar dan wel met de wetenschap in het achterhoofd dat één bepaalde religie/ideologie allerminst achter die bekende verzen van Schiller staat. Niet alles is verenigbaar, niet alles kan met alles worden verbonden. Soms moet er ook wel eens een kaart worden getrokken.
Visionaire beeldtaal
In dat opzicht verwacht ik ook van intellectuelen en kunstenaars een signaal dat méér inhoudt dan het kleffe discours van ‘verbondenheid en sereniteit’. Als de jihad onze cultuur wil wegvegen door de angst te veralgemenen en het collectief bewustzijn te domineren, dan moeten nu, vandaag, cultuurdragers opstaan om met sterke gebaren de Verlichtingsideologie te onderlijnen die hen het recht van onbelemmerde expressie geeft. Geen ‘neutrale’, filantropische vis-noch-vlees-boodschappen, maar sterke prikkels om dat half-verdoofde collectief bewustzijn terug te re-animeren.
Zo zijn er die fameuze tekeningen van Gentenaar Benoît van Innis die het geteisterde metrostation Maalbeek sierden. Dikwijls keken ze me tijdens de halte aan : eenvoudige, haast kinderlijke gezichten in graffitistijl. Men kan zich afvragen of het toeval is dat net dit ‘artistieke’ metrostation door de terroristen met een bezoek werd vereerd, want de islam houdt niet van uitgebeeld leven en beschouwt kunst op zich als entartet. Vergeten we niet dat de Islamitische Staat onlangs een totaalverbod op muziek instelde.
De metrotekeningen van Benoît werden wereldnieuws, waarbij de kunstenaar zich haastte om een politiek-correcte boodschap mee te geven : we zijn allemaal mensen, we moeten stoppen met te polariseren, “kunst, liefde en schoonheid is het enige antwoord op deze nonsens en miserie.”
Schoonheid, inderdaad. Liefde, absoluut. Maar schoonheid is niet vrijblijvend en liefde is een werkwoord, en ook deze metrokunst is minder onschuldig dan ze lijkt, ook al gaat het ‘maar’ om rudimentair getekende gezichten op een witte muur. Benoît is wel degelijk, zoals elke westerse kunstenaar, ‘decadent’, bekeken dan vanuit de ogen van een religieuze fanaticus. En hij kan daar maar beter voor uit komen.
Ook zijn kunst komt immers voort uit een lange Europese traditie van beeldspraak die via de renaissance in een versnelling kwam en ergens in onze barokperiode culmineerde. Het gaat om een taal die niet alleen de werkelijkheid representeert maar hem ook voor een stuk substitueert. Dat is gevaarlijk en uiteindelijk godslasterlijk.
Zelfs een kind van vijf dat een tekening maakt, beseft dat intuïtief : het ‘herschept’ de wereld met een potlood. De getekende boom verwijst naar een echte, maar ook naar een imaginaire verdubbeling die een ‘andere’ boom toont : de zijne. Heel die spanning tussen figuratief en non-figuratief, reëel en sur-reëel, is bij ons ontploft tot een veelheid van universums die een gelovige moslim furieus maakt, maar die bijvoorbeeld ook bij ons door het protestantisme werd bestreden als blasfemie en bijgeloof.
De aanslag was dus ook ergens een beeldenstorm. Moeten we nu, om de lieve vrede, dan maar alle kunst vernietigen, of achter dikke gordijnen verstoppen, uit vrees dat ze zou choqueren ? Terug naar de grijze, kille metrostations ? Neen dus, net niet : laat 22 maart ook het startpunt zijn van een culturele renaissance die overmoedig en radicaal de zinnelijkheid van onze cultuur uitdraagt, tegen de cultus van de dood.
Ik pleit voor een nieuwe barok : een strijdbare, radicale, uitbundige artistieke affirmatie van het leven in al zijn vormen, als een fuck-you gebaar tegen de engelen des doods. Beveiligingsscenario’s en metaaldetectors zijn nodig, maar daarmee alleen redden we het niet. We hebben vooral ook veel muzikale, literaire, poëtische en picturale durf nodig, grote fresco’s in publieke ruimtes, geweldige collages, visionaire beeldtaal die duidelijk maakt voor welke cultuur wij staan, namelijk een van de vrijheid en de verbeelding.
Ik hoor vooralsnog geen Fabre, Delvoye of Tuymans daarvoor ondubbelzinnig opkomen, of bijvoorbeeld met een gemeenschappelijk charter de media aanspreken. Wachten ze tot de storm is overgewaaid om tot de orde van de dag over te gaan ? Misschien moet ook hier de impuls van de hooligans en het klootjesvolk komen. Daarom ook ga ik morgen de Brueghel-expositie in Brussel bezoeken, eventuele terroristen zijn verwittigd. Zwijgen en verdwijnen in de grijsheid is minder dan ooit aan de orde.
Johan Sanctorum is filosoof, publicist, blogger en Doorbraak-columnist.
Foto’s © Gazet van Hove.