Gelet op de bedreigingen die de globalisering, de verengelsing en de immigratie vormen voor het behoud van het Nederlands als volwaardige cultuurtaal voor alle maatschappelijke aspecten, moet de wetgever ook de mogelijkheid krijgen het Nederlands te beschermen op het vlak van de handelsreclame, het culturele en het religieuze vlak. Dat vinden alvast Barbara Pas, Filip Dewinter en Jan Penris, die daartoe in december een voorstel tot herziening van de Grondwet indienden.
De Grondwet stelt in artikel 30 dat het gebruik van de in België gesproken talen vrij is en niet kan worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken.
De eerste decennia van het bestaan van België is die grondwettelijke bepaling vaak misbruikt door de Franstalige gevestigde machten in een poging om Vlaanderen massaal te verfransen. De taalvrijheid gold in de ogen van de toenmalige machthebbers immers niet zozeer voor de burgers, maar in de eerste plaats voor de vrijwel exclusief Franstalige ambtenarij om in haar contacten met het publiek de taal te gebruiken die zij zélf verkoos. Schrijnende wantoestanden waren hiervan het gevolg. Wij herinneren in dit verband slechts aan enkele van de meest bekende gevallen, zoals de zaak Coucke en Goethals (1860 – terdoodveroordeling in het Frans van twee Fransonkundige Vlamingen en terechtstelling), de zaak-Karsman (1863 – verbod om in het Nederlands te pleiten) en de zaak-Schoep (1872 – veroordeling wegens geboorteaangifte in het Nederlands). Het bewuste artikel van de Grondwet leverde in de 19de en de 20ste eeuw vooral de legitimatie en de nodige juridische rugdekking op voor de massale verfransingsoperatie, niet alleen in de hoofdstad en in de grensgebieden tussen beide volkeren in dit land, maar evenzeer in de steden van Vlaanderen.
Onder druk van de Vlaamse Beweging werd pas vanaf 1873 – zij het langzaam – van deze bepaling gebruik gemaakt om het Nederlands in Vlaanderen stukje bij beetje bestaansrecht te geven op een aantal maatschappelijke domeinen. Op wetgevend gebied werd er aldus voor het eerst taal-beschermend opgetreden op gerechtelijk vlak, met name in strafzaken (1873), vervolgens in bestuurszaken (1878) en in het onderwijs (1878). Sindsdien werden de taalregelingen op deze en op enkele andere gebieden regelmatig verder uitgebreid en/of aangepast. Denken we maar aan het leger en het onderwijs. Weliswaar kreeg de wetgever met de grondwetswijziging van 1970 uitgebreidere bevoegdheid en kan hij voortaan krachtens het huidige artikel 129 van de Grondwet in taalkundig opzicht eveneens expliciet decreet-gevend op Gemeenschapsniveau optreden inzake het onderwijs in de door de overheid ingestelde, gesubsidieerde of erkende inrichtingen en inzake de sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel alsmede met betrekking tot de door de wet en de verordeningen voorgeschreven akten en bescheiden van de ondernemingen.
Niettemin belet artikel 30 van de Grondwet de wetgever nog altijd rechtsregels op te leggen inzake taalgebruik op een aantal belangrijke maatschappelijke domeinen, zoals het culturele en religieuze leven, de commerciële sector, enz.
In andere landen die geconfronteerd worden met de noodzaak om de landstaal te beschermen tegen verdringing door andere, dominantere talen, bestaan er beschermingsbepalingen die veel ruimer zijn dan wat momenteel door artikel 30 van de Belgische Grondwet wordt toegestaan. Er kan in dit verband worden verwezen naar het Canadese Québec, waar het Frans een verregaande bescherming geniet op maatschappelijke domeinen die in België alsnog worden uitgesloten. Die zijn vervat in de ‘Charte de la langue française’ en leggen onder meer taalkundige verplichtingen op inzake economie en tewerkstelling, publicaties en handelsreclame, webstekken en software, culturele aangelegenheden, enz. Gelet op de gewijzigde maatschappelijke context van de jongste decennia, en met name de nieuwe bedreigingen die uitgaan van fenomenen zoals de globalisering, de verengelsing en de ongebreidelde immigratie voor het bestendigen van het Nederlands als volwaardige cultuurtaal voor alle maatschappelijke aspecten, is de tijd rijp om de beperkingen die door artikel 30 van de Grondwet worden opgelegd aan de bescherming van de talen voor een deel op te heffen. Zo zou het voor de wetgever ook mogelijk moeten zijn taal-regelend op te treden op het vlak van de handelsreclame, waar de verengelsing zich de afgelopen decennia met kracht heeft doorgedrukt. Ook op het culturele en religieuze vlak moet het mogelijk worden om taal-regelend op te treden. Met het oog op de stabiliteit van een samenleving is het bijvoorbeeld absoluut niet gewenst dat in moskeeën nagenoeg uitsluitend in het Arabisch en Turks kan worden gepreekt, omdat dit duidelijk indruist tegen de vereiste aanpassing en assimilatie van immigranten die hier wensen te blijven, met alle maatschappelijke spanningen van dien. In het licht van de terreuraanslagen en -dreigingen van de jongste maanden heeft dit laatste aspect overigens nog een bijkomende dimensie gekregen, aangezien gebleken is dat er in bepaalde moskeeën opruiende antiwesterse haatpropaganda wordt verkondigd en de veiligheidsdiensten deze problematiek niet de baas kunnen, onder meer door een gebrek aan Arabisch- en Turkssprekende rechercheurs. Ook op een aantal andere vlakken wordt momenteel algemeen de nood aangevoeld om taal-regelend op te treden, bijvoorbeeld aan het opleggen aan artsen van kennis én gebruik van de streektaal bij de behandeling van patiënten. De schrijnende toestanden die er ter zake momenteel bestaan in Vlaams-Brabant en in de Brusselse ziekenhuizen zijn alom gekend en worden ook algemeen veroordeeld, maar kunnen momenteel op wetgevend gebied slechts moeizaam en op onbevredigende wijze worden aangepakt.
Vanuit die bekommernissen lijkt dan ook noodzakelijk artikel 30 van de Grondwet voor herziening vatbaar te verklaren, teneinde de materies die in aanmerking komen voor een taalregeling door de wet- en decreetgever uit te breiden.
Barbara Pas, Volksvertegenwoordiger
Foto’s © Reporters.