BELGISCH BLAUW
Door Karl Drabbe – www.doorbraak.be
Open Vld mag 170 kaarsjes uitblazen. Als ze dat echt wil, natuurlijk.
14 juni 1846. 384 heren van stand verzamelen in de Gotische Zaal van het Brusselse stadhuis. Ze zijn er op uitnodiging van de Alliance Libérale, een Brusselse club van vooral sociale liberalen, zoals je die vooral in de grote steden vond. In de centrumsteden en op het platteland was het liberalisme eerder sociaal-conservatief, zoals Els Witte dat benoemt. Zoals ook vele grote industriëlen dat waren. En hoewel de meesten belijdend katholiek, zagen ze liever een duidelijke scheiding tussen Kerk en Staat. De hoogdagen van het unionisme, het monsterverbond tussen ‘liberalen’ en de Rooms-Katholieke Kerk met zijn ‘conservatieve’ vertegenwoordigers in het parlement waren definitief voorbij.
De eerste partij van België
Het congres dat op die 14e juni plaatsvond, staat geboekstaafd als het officiële startschot van de Liberale Partij van België. Eerder al waren er liberale kiesverenigingen in meerdere districten. In België werd toen gestemd volgens het uni-nominale meerderheidsstelsel, zoals dat vandaag nog in het Verenigd Koninkrijk geldt voor de algemene verkiezingen. En er bestond zoiets als cijnskiesrecht. Slechts 46.000 inwoners hadden stemrecht. Die groep uitbreiden, was het belangrijkste smeer tussen de verschillende liberale strekkingen die 14e juni in het Brusselse stadhuis.
Het unionisme – het genoemde monsterverbond dat aan de basis lag van België – zagen de vele liberalen stilaan als voorbijgestreefd. Clerus en adel – zeker op het platteland – maakten er handig misbruik van om hun macht lokaal te doen gelden in het nochtans zo liberale België. Stedelijke, industriële en handelsbelangen verdienden meer aandacht, en de burgerlijke samenleving moest loskomen van de greep van de Katholieke Kerk.
Vrijmetselaars en orangisten, doctrinairen en radicalen
In dat laatste zie je meteen de hand van de steeds meer gepolitiseerde vrijmetselarij. Na de Franse Revolutie en de aanhechting van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk, ontstond er in onze gewesten – naar Frans voorbeeld – een adogmatische vrijmetselarij, die antitheïstisch en antiklerikaal was. In de jaren 1840 verdwenen de laatste gelovige katholieken uit dit Grootoosten en belendende percelen. Van daaruit kregen de liberale kiesverenigingen vorm, die op de eerste plaats vrijzinnig waren.
De oude orangisten, die zich stilaan neerlegden bij de jonge Belgische staat, doctrinaire liberalen (sociaal-conservatieven) die vooral – en enkel – de vrije markt wilden laten spelen, en radicale liberalen (sociaal-progressieven) die oor hadden voor de noden van de steeds groter wordende groep arbeiders, sloegen de handen in elkaar. Hun verzet tegen de invloed en de macht van de kerk was groter dan hun onderlinge tegengestelde belangen. Er kwam dan ook geen vervolg op dit ‘stichtingscongres’. De Brusselse l’Alliance nam in feite politiek het voortouw, tot die te ‘radicaal’ werd, te progressief voor de rest van de hogere burgerij.
Greep naar de macht
En met succes. In 1847 zijn er verkiezingen waar voor het eerst ‘partijen’ opkomen. De Liberalen – officieel de Confédération générale du libéralisme en Belgique – halen de meerderheid en vormen de eerste homogene regering van België. Het unionisme wordt – hoewel tijdelijk – ten grave gedragen. Leopold I, die nog graag de autocratische vorst speelde, zag dit met lede ogen gebeuren. Charles Rogier werd de premier van het eerste homogene liberale kabinet. Onder invloed van de Februari-revolutie in Frankrijk (dat zelfs een vrijwilligerslegioen stuurde naar België om er naar Frans voorbeeld een ‘democratische republiek’ van te maken; ze werden echter gestopt in het Waalse grensdorpje Risquons-Tout), voerde de regering een voor die tijd progressief beleid. Ondermeer het kiezerscorps werd uitgebreid met 71 procent tot … 79.000 kiezers. Radicale liberalen kregen op die manier de wind in de zeilen. Ook al door de afschaffing van het zegelrecht, een belasting op gedrukte media. Nu die taks was weggevallen konden er meer ‘linkse’ liberalen – en een heel speelveld links daarvan – het woord voeren met pamfletten, kranten en tijdschriften. Resultaat was opnieuw een verkiezingsoverwinning in 1848.
Een elitepartij
De Liberale Partij richtte zich steeds meer op de belangen van de stedelijke burgerij. Kiezers waren notarissen, advocaten, groothandelaars, bankiers, grondeigenaars, industriëlen. Hoewel velen nog praktiserend katholiek, allen verbonden in hun strijd voor een neutrale openbare ruimte. Het zou later leiden tot een Schoolstrijd en bijbehorende Kulturkampf van bibliotheken tot begraafplaatsen. Het zou er ook toe leiden dat de partij de zetelende elite zou bedienen, en die sprak Frans (tenzij met de keukenmeid).
Pas in 1867 ontstaat in de schoot van de liberale beweging een Liberale Vlaemsche Bond. En in dat jaar verschijnt ook het eerste nummer van de krant Volksbelang, dat vandaag nog steeds verschijnt als maandblad van het Liberaal Vlaams Verbond (LVV). Maar halfweg de 19e eeuw is er vooral onbegrip voor flaminganten in de liberale beweging. In de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging lees ik : ‘… dat de liberale partij van de 19e eeuw een anti-Vlaamse stempel droeg’. Ook al schreeuwt de redactie van Het Volksbelang uit dat ‘de liberale partij in Vlaanderen Vlaams zal zijn of niet zijn’. Die traditie heeft de partij lang verdergezet. Laatste unitaire partij, die nog met tricolores naar de kiezer trok en in een veel later stadium nog de naam ‘Pest voor Vlaanderen’ kreeg …
Maar dat is een andere geschiedenis.
Foto’s © Reporters.