In België is en blijft het Nederlands een tweederangstaal, ook (en vooral) als Charles Michel het spreekt.
Door Johan Sanctorum – www.doorbraak.be .
Sinds 2014 bezet een partij die zich Vlaams-nationalistisch noemt de belangrijkste sleutelposten van het Belgische staatsbestel. Sommige flaminganten beschouwen dit als het eindpunt en de triomf van de Vlaamse Beweging, een fenomeen dat zo oud is als de Belgische staat zelf, zich afzet tegen de minorisering van de Vlaamse meerderheid en ijvert voor een ‘gelijkwaardige’ behandeling van de Nederlandse taal.
We gaan de geschiedenis van die beweging hier niet opnieuw uit de doeken doen: ze wankelt tussen pure burgerrechtenbeweging en separatistisch streven, zelfs heraanhechting met Nederland. Ze heeft er een bochtig parcours op zitten, langsheen IJzertoren en collaboratie. Ze dwong institutionele hervormingen af, een heus Vlaams parlement, maar dan wel binnen de Belgische context. Op een handvol diehards na heerst in Vlaanderen algemeen het gevoel dat we kregen wat we wilden en dat we nu wel andere katten te geselen hebben. België mag blijven, als we in Zichen-Zussen-Bolder maar Vlaams mogen spreken, en in Brussel trekken we ons plan wel. Ook de koning mag blijven, al was het maar voor de boekskens, op voorwaarde dat het niet teveel kost en het hof zich aan het ceremonieel handboek houdt.
‘Langue de barbares’
Edoch, tevredenheid is de moeder van de bijziendheid en de schoonmoeder van de teleurstelling. Het Belgique de Papa leeft wel degelijk,- alleen heeft het zich teruggetrokken in de dieper gelegen regionen van het establishment, onvatbaar voor institutionele palavers. Op de achtergrond en in de coulissen suddert een vaag, discreet maar efficiënt netwerk met een onmiskenbaar francofone, koningsgezinde en Belgisch-patriottistische signatuur. Het is een schaduwuniversum waar zowel linkse syndicalisten als volbloedliberalen thuis zijn, met alles daartussen. Het bevat exclusieve clubs zoals de Cercle de Lorraine, maar evengoed vrijmetselaarsloges en neo-unitaristische denktanks genre B.U.B. Het bindmiddel van deze cenakels: de consensus dat België misschien wel tweetalig is, maar dat het Frans als cultuurtaal voorbestemd blijft om zich ook te handhaven als bestuurstaal, en van daaruit eigenlijk de overkoepelende voertaal, met het Nederlands als een soort regionaal dialect.
Wie denkt dat ik spoken zie, verwijs ik naar de speech van Gérard Mestrallet, voorzitter van de Franse energiemaatschappij Engie (die onze kerncentrales beheert), naar aanleiding van de officiële lancering van B-BOP, een nieuwe Belgisch-Franse businessclub in Parijs.
Mestralet heeft het bij die gelegenheid niet alleen over het nut van gas en elektriciteit. Hij bezingt de lof van België als ‘fiscaal paradijs’ waar ‘er met ministers best te praten valt’, hij mag ze zelfs tutoyeren. Een twijfelachtig compliment voor minister van financiën Johan Van Overtveldt (N-VA), en allicht een verklaring waarom minister van energie Marie-Christine Marghem (MR) zo enthousiast de nucleaire kaart trekt.
Over de Belgische taalkwestie doet Gérard Mestralet ook een markante uitspraak: volgens hem is het helemaal niet nodig om alhier Nederlands te spreken, want elke Vlaming wordt geacht voldoende Frans te kennen. Dat scheelt in de discussie, onder vrienden kan je toch niet heel de tijd gaan switchen. En jawel, het Frans is zoveel eleganter, leent zich zo veel beter tot knipoogjes en stilzwijgende verstandhouding. ‘Met de francofonen onder elkaar werden we het ook snel eens. Als we enkele woorden of zinnetjes in het Nederlands konden zeggen, bij wijze van beleefdheid, was het al lang goed’, aldus Gérard. Een mondje Nederlands dus, meer moet dat niet zijn.
Men moet die uitspraak niet zomaar als een lapsus afdoen. De Engie-voorzitter beschrijft er een feitelijke situatie mee, die helemaal onder en buiten de politiek-institutionele kaders staat waarbinnen de Belgische staat de taalverhoudingen regelt. Er mag dan wel een papieren evenwicht bestaan, in de praktijk werkt tweetaligheid gewoon niet, en is er één taal die als ‘rijker’, communicatief meer geperfectioneerd en uiteindelijk cultureel hoogstaander wordt beschouwd. De taal van de tafelgesprekken, de diners en de onderonsjes achteraf. De taal van Molière uiteraard.
Vanuit francofoon standpunt kan men die attitude zelfs niet kwalijk nemen. Men kan een tweetalig contract opstellen, maar de informele achtergrond, de relaties, connecties, vriendschappen, kortom alles wat door de linguïsten als ‘het pragmatisch segment’ wordt beschouwd, verloopt via één medium, één lingua franca waarin de consensus wordt beslecht. En die standaardtaal wordt dan ook ervaren als leid-taal. Denk vooral niet dat het francofone suprematisme alleen leeft in elitaire kringen. Bij een recente bevraging in de straten van Charleroi bleek hoezeer jongeren er het Nederlands als een ‘langue de barbares’ beschouwen…
Tous ensemble dus, et pour les flamands la même chose. Het Belgische verschil tussen theorie en praktijk neemt soms hilarische vormen aan. Ik ken N-VA-ers die op kabinetten Frans spreken omdat het daar gewoon de voertaal is en er anders niet te communiceren valt. Slecht Frans, soms hoor ik hen bezig aan de telefoon onder mekaar, maar toch : Vlamingen zijn nu eenmaal beleefd. In Overijse moet je nog maar kuchen en de bakkersvrouw spreekt je al in het Frans aan. In sommige kindercrèches moet je er met Nederlands al niet meer afkomen : binnen 10 jaar is het taalprobleem in deze randgemeente opgelost.
Assimil-Nederlands
Nochtans is er aan Franstalige kant ook veel goede wil om Nederlands te spreken. Mijn buur onder andere, die bij de bakker zijn brood wél in het Nederlands bestelt. Maar als het gesprek over de haag ietwat diepgaander wordt, besef je pas dat een taal meer is dan een woordenschat en wat grammaticaregels. De nuances mankeren, je voelt dat het gesprek vastloopt in clichés, je doet aan vrijwillige taalarmoede om op het niveau van je gesprekspartner te blijven.
En zo worden we, na de arrogante ééntalige francofonie, met een zo mogelijk nog erger euvel geconfronteerd : de welwillende Franstalige die zich in het Nederlands probeert uit te drukken en ons dwingt om mee te spreken, mee te denken in een rudimentair Nederfrans zonder schwung of nuance.
Want geeft toe : ondanks alle goede bedoelingen is en blijft het Nederlands van premier Charles Michel een kartonnen Assimil-Nederlands, iets dat woorden uit ons woordenboek bevat en grammaticaal min of meer klopt, maar dat wel door een computer gegenereerd lijkt. Andermaal denk ik dan als goede Vlaming, na vijf minuten tenen krullen : zeg het maar in het Frans, man. En Charles Michel is dan nog de betere versie van de francofone tweetaligheid.
Dat heeft zo zijn gevolgen voor de kwaliteit van de communicatie,- ik denk dat die handicap schromelijk onderschat wordt. Zodra de premier naar het Nederlands overschakelt, komt de betekenis wel over maar lijkt er een stuk zin weggevallen. Dat laatste aspect is onvermijdelijk verbonden met de culturele diepgang van de taal, het geheel van gevoelswaarden, nuances, wat zich tussen de regels bevindt. Is vertalen op zich al een heksentoer, het feit dat er zoveel verloren gaat bij iemand die ‘zich uit de slag trekt’ kan zwaar wegen op de kwaliteit van het politiek debat. Van de weeromstuit kunnen ook Vlamingen zich nauwelijks nog in hun taal uitdrukken en ontstaat er zowaar een Algemeen Michel-Nederlands op maat van de Brusselse praatbarak. Luister naar de modale Vlaming op de VRT en verbaas u over het gestuntel. Is de Vlaamse taalretardatie een Belgisch fenomeen ?
Jaloers word ik dan op de manier hoe Nederlanders hun debat kunnen voeren, op het scherp van de snee, maar ook met alle nuances die de taal van Hermans, Reve en Mulisch biedt. Als de Fransen op Molière en Sartre kunnen terugvallen, hoeven wij geen genoegen te nemen met een soort fastfood-Nederlands dat in het Belgische bestuursmodel standaard wordt. Politiek-maatschappelijke beslissingen zijn te belangrijk om tot stand te komen via een Babels allegaartje waarin goedbedoelde, rudimentaire tweetaligheid de communicatie naar een lagere schoolniveau doet afglijden. Voor sommigen misschien een onderdeel van een globalistisch-kosmopolitische droom, mij lijkt het veeleer een nachtmerrie.
België is linguïstisch een vierde wereldland,- allicht is ook dat een onderhuids aspect van de failed state. Voor mij is dat de voornaamste reden om te splitsen : niet omwille van het centenflamingantisme, en zelfs niet vanuit het idee ‘wat we zelf doen, doen we beter’, maar vanuit het besef dat een diepgewortelde, rijke taal méér is dan een literair gadget. Ze vormt het reservoir van ideeën en is het instrument waarmee wij een samenleving opbouwen, met de nadruk op ‘samen’.
Ofwel verfransen we weer allemaal,- dat is een optie-, ofwel menen we het met onze eigen taal en gaan we voor iets wat men een ‘cultuurnatie’ noemt. Iets ertussen leidt nergens toe. Stop de verkleutering, de vertaaldwang en het Nederfrans als standaard. Als de filosoof Ludwig Wittgenstein schreef ‘De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn wereld’, dan is het duidelijk hoe we onze wereld kunnen ontgrenzen : door onze taal te koesteren en te verfijnen.
Johan Sanctorum is filosoof, publicist, blogger en Doorbraak-columnist.
Foto’s © Reporters.