Het terroir van het 60-jarige Ons Erfdeel
Ons Erfdeel bestaat binnenkort 60 jaar. Reden voor een gesprek over Nederlands-Vlaamse samenwerking, media en het debat-op-niveau.
door Karl Drabbe – www.doorbraak.be
Vanuit zijn kantoor zie je Frankrijk. Amper tien meter scheiden zijn bureau van de Franse Nederlanden. De ‘stichting’ Ons Erfdeel ligt op grensgebied, van twee talen, culturen en landen. Uit dat besef, en om de interesse in de Franse Nederlanden aan te wakkeren, ontstond 60 jaar geleden een tijdschriftje – toen nog tweetalig – dat vandaag het vlaggenschip is van de Vlaams-Nederlandse samenwerking. Een gesprek met hoofdredacteur en afgevaardigd beheerder Luc Devoldere.
Even terug in de tijd, naar 1957, toen Jozef Deleu, als twintigjarige Ons Erfdeel oprichtte. Het is de tijd dat de Vlaamse Beweging – gekortwiekt tijdens de repressie – haar heropstanding beleeft : oprichting van de Volksunie (1954), de Vlaamse Volksbeweging (1956), het Rodenbachjaar 1956, het Vlaams comité dat van zich laat horen op de Expo 58 … In 1957 verschijnt het algemeen-Nederlands blad Ons Erfdeel. Hoe plaats je het ontstaan van het blad in die context ?
Luc Devoldere : ‘Ik was er niet bij, ik ben geboren in 1956. Je moet Ons Erfdeel plaatsen in het cultuur-flamingantisme van toen, en Jozef Deleu zat daar perfect in. Boerenzoon uit Rekkem, net afgestudeerd onderwijzer, een man die lesgeeft maar meer wil en door André Demedts wordt gevraagd een tijdschrift te maken dat Nederlandstaligen in Vlaanderen en Nederland opnieuw in contact brengt met Frans-Vlaanderen.’
Ons Erfdeel zat toen volledig in de sfeer van het Komitee voor Frans-Vlaanderen.
‘Vanaf nummer 2, dat is Kerstmis 1957, werken er Noord-Nederlanders mee, dat werd toen aangekondigd onder de wat pathetische titel “Noord-Nederlandse jongeren treden aan”. Je kunt dat blad gemakkelijk wegzetten als je het vandaag leest, maar het komt natuurlijk uit een andere tijd. De humus is die van het cultuur-flamingantisme : de aandacht voor de taal, de taaleenheid tussen Noord en Zuid en de aandacht voor wat er op dat moment in Noord-Frankrijk nog aan Nederlands restte, wat toen nog meer was dan nu. Maar het toetreden van die Nederlanders is fundamenteel geweest voor de koers van het blad.’
In welke zin fundamenteel ?
‘Omdat relatief snel – en je merkt dat als je de jaargangen bekijkt, vanaf de jaren 60 al – wanneer dat blad de Nederlandstalige ruimte omvat en als horizon heeft, alles wat zich in die taal en ruimte afspeelt, een onderwerp kan worden voor dit culturele tijdschrift. Je merkt dat de inbreng van die Nederlandse redacteurs ook het blad uit de Vlaamse klei trekt. Het tijdschrift werd een eigenzinnig cultureel tijdschrift, dat snel groeide. In 1970 had Deleu grote ambities. Hij verlaat het onderwijs, richt een vzw op, gaat geld bij elkaar zoeken, koopt een stuk grond en trekt dit gebouw op.’
Het is inderdaad een product van zijn tijd. De jaren 70, dat is dan weer de periode van Twintig Eeuwen Vlaanderen, de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, taalprogramma’s op de radio, ABN op de televisie … Is dat vandaag voltooid verleden tijd ?
‘Laat ons zeggen dat het elan van de Vlaamse emancipatie van de jaren 60 en 70 sterk gericht was op taal, cultuur en politiek, wat heeft geleid tot de defederalisering van België en het in eigen handen krijgen van hefbomen op vlak van taal, cultuur en onderwijs … Je zou kunnen zeggen dat de agenda van de Vlaamse Beweging van toen vandaag grotendeels is uitgevoerd.’
En dus is die Vlaamse Beweging vandaag niet meer nodig ?
‘Die agenda is grotendeels uitgevoerd, maar dat wil niet zeggen dat de Vlaamse Beweging – die zich ook moet heruitvinden – geen nieuwe agenda zou kunnen ontwikkelen. We hebben nu wel culturele autonomie, maar de taalemancipatie en cultuuremancipatie is altijd work in progress. Het hele elan van de jaren 60-70 van taalemancipatie stokt vanaf ongeveer 1980. Tot dan was er consensus bij alle elites in Vlaanderen over de marsrichting richting standaardnederlands, aansluitend bij de norm in Nederland.’
We keken toen nog naar de Nederlandse televisie.
‘De politieke, culturele en economische elite had dezelfde consensus over de marsrichting. In de jaren 80 stokt dat, dat merk je overigens in de ons omringende taalgebieden : taalinformalisering neemt overal toe. Maar onze taalemancipatie anno 2017 is helemaal niet beëindigd. Vandaag moet je meer dan ooit opkomen voor het intelligent gebruik en – vooral – het gebruik (verheft zijn stem), het exclusieve gebruik van de standaardtaal in de openbare ruimte. Als hoofdredacteur, als essayist en als individu heb ik die lijn nooit losgelaten. Een cultuurgemeenschap heeft een cultuurtaal nodig. Als Vlaanderen ons ter harte gaat, dan moet de standaardtaal en het niveau van de Vlaamse cultuur ook ons ter harte gaan. Op welke manier spelen wij daar een veranderende maar nog altijd een blijvende rol in ? Door publicaties af te leveren die op niveau staan, door te pleiten voor die standaardtaal en in dezelfde adem voor meertaligheid. Onze taalideologie is heel eenvoudig : je kunt maar respect vragen voor je eigen taal als je ook andere talen respecteert. In Europa hebben we geen andere keuze. Wij moeten respect vragen voor het Nederlands in Vlaanderen, en ook in Brussel – anders bestaat België niet, als daar geen respect meer is voor de taal van de meerderheid van het land. We moeten dat onverkrampt doen, hoffelijk maar duidelijk. En tegelijk moeten wij zo meertalig mogelijk worden.’
Zo te horen is die meertaligheid wel erg belangrijk voor u.
‘Ik denk niet dat ik destijds zou ingegaan zijn op de vacature hier als Ons Erfdeel niet een instelling was met publicaties in minstens drie talen. De internationale dimensie van het huis, die naadloos aansluit bij de Vlaamse … Maar omdat wij van in het begin Vlaams-Nederlands zijn geweest waren we in feite al internationaal. Alle redacties en raden van bestuur hebben altijd al bestaan uit Vlamingen en Nederlanders. Ik zou verder willen gaan : als Vlaanderen en Nederland er niet in slagen intelligent samen te werken, zeker op cultureel vlak, maar ook op andere vlakken – we delen dezelfde taal en een groot deel van de geschiedenis, we zijn elkaars dichtste buren; we zijn verschillend, zeker, maar als wij al niet in staat zijn in heel belangrijke dossiers door samen te werken onze eigen kritische massa te vergroten en te versterken in Europa en de wereld – tja, hoe zou Europa daar dan in slagen ?’
Bovenste beste buren
Nochtans, de Vlaams-Nederlandse samenwerking staat niet meer op het peil waar die pakweg 15 jaar geleden stond. En de wederzijdse interesse van beide publieke opinies is ook niet meteen toegenomen.
‘Vlaanderen heeft in zijn emancipatie heel lang het Nederlandse model nodig gehad. Toch ongeveer tot 1980, en dat al van het begin van de Vlaamse Beweging.’
Maar Nederland heeft toch maar heel meewarig met Vlaanderen omgesprongen gedurende de 19e eeuw en tot en met de Tweede Wereldoorlog.
‘In de tweede helft van de 19e eeuw ontstond de Vlaamse Beweging. Zij moest een taal naar voren schuiven die het superieure en dominante Frans aankon. Je kent de taalparticularisten, Gezelle voorop, die een Zuid-Nederlandse vorm op basis van het West-Vlaams naar voren schuiven. En je hebt de anderen, die stelden : we hebben geen keuze, we kunnen als taal alleen het Nederlands zoals het bestaat in Nederland naar voren schuiven. Vanaf dat moment al, halen wij onze taal uit een ander land. Alleen al daarom heeft de Vlaamse Beweging altijd naar Nederland gekeken. Maar het was een asymmetrische verhouding. Nederland was eigenlijk niet geïnteresseerd in België, laat staan in Vlaanderen en had zeker in de 19e eeuw nog een sterke animositeit tegenover die Latijnse staat in het zuiden. Dat is in feite de paradox van onze emancipatie. Als je tot ver in de 20e eeuw kijkt, dan zie je dat er hele generaties zijn opgegroeid met opkijken naar Nederland op taalkundig en cultureel gebied. Daar was de norm voor goed Nederlands, voor cultuur, voor media – je moést in de jaren 70 Vrij Nederland lezen, want dat was het enige serieuze blad met een boekenkatern en je moést naar de VPRO kijken, want dat was een hedendaagse en progressieve omroep die wij niet hadden : wij hadden een vermolmde BRT. En inderdaad, tot en met dan, bestond Vlaanderen eigenlijk niet voor Nederland. Het was dat sympathieke doorgangsland op weg naar Frankrijk waar de mensen een eigenaardig taaltje spraken, je kon er goed eten en drinken. Ze keken er misschien niet echt op neer, maar ze namen het niet al te ernstig. Die asymmetrie in de Vlaams-Nederlandse verhoudingen is er altijd geweest.’
Er lijkt niets veranderd.
‘Toch wel. Er is veel veranderd. Per slot van rekening heeft Vlaanderen iets ongelooflijks gedaan binnen België : de volledige emancipatie op taalkundig, economisch en politiek gebied. De instellingen zijn gekomen. De oprichting van de Taalunie in 1980 … wij hebben zolang gezeurd dat de Nederlanders ons die uiteindelijk gegund hebben, enigszins zuchtend. We mogen blij zijn dat ze bestaat, want ze zou vandaag niet meer worden opgericht.’
Ze staat toch onder druk, en vooral in Nederland ?
‘Vlaanderen hecht aan het Taalunieverdrag en het Cultureel verdrag. En Geert Bourgeois behoort nog tot de generatie van cultuurflaminganten. Hij is het levende bewijs van het succes van de Vlaamse Beweging. Een cultuurflamingant als minister-president ! Weet je wat nu veranderd is ? Het is erg paradoxaal. Wij zijn geëmancipeerd en veel assertiever geworden. Vlaanderen heeft het culturele model uit het Noorden minder en minder nodig. Eigenlijk creëert dat een ander momentum in de samenwerking. We zijn nog altijd niet gelijk – 6 en 17 miljoen inwoners – wij zijn nog een natie in wording met nog altijd een Latijnse inslag, al merk je dat de manier waarop wij onze instellingen vormgeven, aansluit bij het Noord-Europese model, maar we zitten nog vast met onze vezels in een Latijns model. Maar omdat we dus assertiever zijn, is onze samenwerking met Nederland niet gelijk zijn maar wel gelijkwaardiger dan ooit. Bovendien is Nederland erg veranderd. Dat gidsland met opgeheven vingertje heeft een eerste klap gekregen in 1995 met de val van Srebrenica. En dan is het snel gegaan, zes jaar later de moord op Pim Fortuyn de moord op Theo Van Gogh … Nederland heeft serieuze klappen gekregen.
Een van de voordelen daarvan is dat Nederland bewuster en met respect naar Vlaanderen is gaan kijken. De manier waarop wij ons onderwijs en onze zorg organiseren is al voorwerp van aandacht en vaak van studie. Vijftien jaar geleden zou het ondenkbaar geweest zijn dat Nederland zelfs maar dacht dat wij hen iets zouden kunnen leren. Het momentum van de Vlaams-Nederlandse samenwerking is er nu meer dan ooit. Ook al zijn we geen lotsgemeenschap, we zijn wel een belangengemeenschap. Kijk naar de economische samenwerking : er zijn al twee gezamenlijke missies geweest naar het buitenland, en als het van Geert Bourgeois afhangt, dan komen er nog meer.’
Daar zie je dan toch een duidelijke evolutie van Ons Erfdeel, dat bij het begin wel gericht was op één Nederlandse lotgemeenschap.
‘De mantra tot ongeveer 1980 was die van “culturele integratie” als het ging om Vlaanderen en Nederland. Weet je dat het Jozef Deleu was die met een opiniestuk in De Standaard halfweg de jaren 1980, als eerste nuchter voorstelde om het paradigma van de culturele integratie te vervangen door dat van culturele samenwerking ?’
Ligt dat aan het specifieke karakter omdat binnen Ons Erfdeel al decennia Vlamingen en Nederlanders samen rond de tafel zitten en er elkaar recht in de ogen kijken ?
‘Dat denk ik wel. Uiteraard botsen we soms op fundamentele verschillen, maar we kunnen leren van elkaar, we schuren ons aan elkaar, en in de beste gevallen maken we elkaar beter.’
De Nederlandse marketeer Evert van Wijk, die lang in Vlaanderen woonde en werkte, heeft het geloof in Vlaams-Nederlandse integratie en samenwerking opgegeven en schreef met zijn laatste boek een soort handleiding om met elkaar te kunnen omgaan.
‘Dat is te apodictisch. Natuurlijk zijn er verschillen en problemen. Maar die zijn relatief ! Onze verschillen met andere landen zijn veel groter alleen al door het taalverschil. Ik denk dat Van Wijk niet beseft dat alleen al dezelfde taal spreken, een ongelooflijke troef is. Meer dan ooit kunnen we leven met die verschillen, omdat er geen gevaar meer is van afhankelijkheid wederzijds. Ik ben daar nuchter in. Samenwerking kan toch heel vaak lukken ? Neem nu de economische verstrengeling van de kranten-imperia. Daar zal toch iets door veranderen op een of andere manier ? Die gedeelde publieke ruimte zal er niet komen omdat die gedeelde publieke opinie niet bestaat. Ik verwijs in dat geval graag naar Nietzsches definitie van een natie : “een natie zijn mensen die dezelfde taal spreken en dezelfde kranten lezen”.’
Nietzsche ? Etienne Vermeersch gebruikt dezelfde definitie, om aan te tonen dan dat er geen Belgische natie bestaat.
‘Dat is zeer goed gezien.’
Oscar Wilde dus. ‘Two countries divided by the same language.’
‘Ken je mijn boutade ? Ik ben verdwaald in al mijn talen. Ik besta uit talen, ik ben deel van talen. Die hebben mij gemaakt tot wie ik ben, en ik beweeg mij daartussen. In het Nederlands van elke Vlaming resoneert het Frans mee. Je bent niet ongestraft eeuwenlang als Vlaming deel van het koninkrijk Frankrijk. Je neemt niet ongestraft afscheid van een lange verfransing. Dat maakt ons anders dan Nederlanders. De meeste Vlaamse intellectuelen halen de mosterd meer uit Latijnse intellectuele tradities dan uit Angelsaksische. Gemiddeld dan toch, en zeker die van mijn generatie.’
Ons Erfdeel, de Brakke Grond, de Taalunie, de Buren … Hoe kunnen die algemeen-Nederlandse instellingen overleven ? De uitstraling daarvan naar de brede publieke opinie is eerder beperkt. Bovendien staat de subsidiëring ervan onder druk. Misschien zeggen die beide ministeries van Cultuur : we hechten daar minder belang aan omdat er ook weinig belangstelling is bij het publiek voor algemeen-Nederlandse cultuur ?
‘Momenteel is er een “landschapsoefening” bezig van de gesubsidieerde instellingen (o.a. Taalunie, deBuren, De Brakke Grond, Ons Erfdeel). Wij hebben als directeuren de verzekering gekregen dat de doelstelling van de oefening is de instellingen beter op elkaar te doen afstemmen, overlap te vermijden en dat het om een budget neutrale oefening gaat.’
Er kunnen dus verschuivingen zijn ?
‘Ja. Ik denk dat dat zijn beslag zal krijgen in de loop van dit en volgend jaar.’
Maar binnen een paar maanden is er een nieuwe Nederlandse regering die daar misschien heel anders naar zal kijken.
‘Op dit moment is het standpunt van de Vlaamse regering in alle onderhandelingen met Nederland dat aan de verdragen niet wezenlijk mag geraakt worden : het Taalunieverdrag en het Cultureel Verdrag. Die houding is heel sterk bepaald door de coalitie die we nu in Vlaanderen hebben en niet het minst door de minister-president die persoonlijk hecht aan een goede, sterke en intense samenwerking op politiek, economisch en cultureel vlak. Dat momentum hebben we tot 2019, want dan zijn er weer verkiezingen in Vlaanderen.’
‘Nederland heeft altijd anders gestaan tot Vlaams-Nederlandse samenwerking dan Vlaanderen, veel nuchterder, rationeler en gelieerd aan het eigen staatsbelang. Wel met een groeiend besef dat het belangrijk is om met Vlaanderen samen te werken. Dat besef is de laatste paar decennia doorgedrongen. Ik denk niet dat Nederland zal tornen aan het Taalunieverdag omdat het weet dat het Vlaanderen dan zo schoffeert, dat het in de eigen voet zou schieten.’
Maar in het Taalunieverdrag staan ook financiële engagementen en twee jaar terug werd de financiering van de Taalunie in Nederland toch ernstig politiek in vraag gesteld.
‘Enkele jaren geleden heeft Nederland een eerste subsidiekorting doorgevoerd, die Vlaanderen verraste. Vlaanderen moest die volgen. In het Comité van Ministers is daar dan wel een compromis over gesloten. De Taalunie moet nu met minder middelen verder. De Taalunie staat vandaag onder druk omdat er heel veel overheadkosten zijn, zware personeelskosten. En daar moet iets aan gebeuren.’
Het gaat dus niet om het principe van de samenwerking, maar om efficiënter bedrijfsvoering ?
‘De Taalunie zal hervormd worden, maar ik kan me niet voorstellen dat er aan het wezen zelf zal geraakt worden. Dat zou leiden tot een cultureel en diplomatiek incident van de grootste orde. En Nederland beseft zich ook dat het niet in zijn belang is de Taalunie op te schorten of zich daaruit terug te trekken. Ook omdat in Nederland het besef is gegroeid dat aandacht voor taal niet evident is. Zo is de laatste jaren is in Nederland een academisch verzet aan het groeien, met ook belangrijke culturele stemmen, dat zich verzet tegen de sluipende verengelsing in het academisch onderwijs. Dat zou tien jaar geleden ondenkbaar zijn geweest.’
Niveau
Ons Erfdeel heeft een duidelijke missie en identiteit. Het is zowat het laatste algemeen-cultureel blad dat nog bestaat. Streven kwijnt weg, Kultuurleven bestaat niet meer, De Gids verschijnt bij gratie van De Groene Amsterdammer… Is uw blad nog levensvatbaar in een tijd van digitalisering en dikke bijlagen bij de weekendkranten ?
‘De wezensvraag ! Ja, als we erin slagen ons aanbod uniek te houden. Wij zijn geen krant, geen weekblad, geen maandblad, geen journalistiek medium, ook geen echt opinieblad. Wat is het unieke dat we moeten kunnen in stand houden ? De Vlaams-Nederlandse horizon. Het feit dat wij als horizon, als terroir, het hele taalgebied hebben, is uniek. Bovendien proberen wij een soort discours aan te houden dat tussen het academische staat en het journalistieke. In die tussenruimte is er plaats voor informatie, opiniëring en reflectie van een zeker intellectueel niveau. En we gaan daar trouw aan blijven.’
Het huidige concept wordt dus niet in vraag gesteld ?
‘Neen, helemaal niet. Er is binnenshuis geen discussie over.’
Stijl, kwaliteit, niet afdingen op het intellectuele niveau … Dat klinkt allemaal erg elitair.
‘We zijn een nicheblad. Ik denk dat er in deze “disruptieve” tijden enorm veel verandert in de uitgeefwereld. Veel dagbladen en tijdschriften zullen verdwijnen. Wie zal overblijven ? Wie trouw blijft aan zijn DNA en het niveau handhaaft, kan standhouden. Er zullen minder titels zijn, maar vuurtorens zullen mensen blijven aantrekken. In Nederland hebben we nog een groeimarge. Daar worden wij nog te veel beschouwd als een Vlaams of Belgisch blad.’
Opvallend in Ons Erfdeel is de ruime aandacht voor recensies, en niet enkel voor literatuur maar ook non-fictie en essayistiek.
‘We hebben dat bewust gedaan. Net omdat kranten en weekbladen abdiceren in dat kritische discours over boeken, vinden we dat wij die leemte moeten blijven vullen, op onze manier. Misschien vinden de meeste lezers die rubriek het interessantst. Die vult nu 30 à 40 procent van een nummer. En dat willen we aanhouden, omdat we dat ongemeen belangrijk vinden. Een boek bestaat maar als het besproken wordt. Op een kritische, afstandelijke manier, integer. Een recensie mag negatief zijn, als ze maar geargumenteerd is. Ze moet de lezer informatie en een oordeel bieden. In tijden van versnelling en verstrooiing is meer en meer stilstand, aandacht en diepgang nodig. Alles wat de surfer niet kan, want die moet bewegen en aan de oppervlakte blijven.’
Toen Ons Erfdeel 20 jaar bestond heeft Max Wildiers een essay geschreven dat begon met een interessante vraag, die ik u 40 jaar later opnieuw wil voorleggen : ‘Wat is de rol van een cultuurtijdschrift in het geestesleven van een gemeenschap ?’ In welke mate kan Ons Erfdeel een leidinggevende rol spelen in haar cultuurgemeenschap ?
‘Het overstijgen van de waan van de dag, het afstand nemen en het kritisch becommentariëren van wat zich cultureel en maatschappelijk voordoet in onze gemeenschap, en dat is de Vlaams-Nederlandse taalgemeenschap. We doen dat met kleine ingrepen, we laten Vlaamse boeken bespreken door Nederlanders en omgekeerd. Ons Erfdeel is een cultureel tijdschrift. Kijk, je hebt kunst nodig. Kunstenaars maken kunst. Zij laten kunstwerken achter in de publieke ruimte. Die kunstwerken moeten dan ook worden omringd. Zij krijgen een soort bestaan omdat er wordt op ingegaan, expliciterend, becommentariërend en opiniërend. Een boek of een kunstwerk bestaat niet als het niet wordt besproken. Kunst is primair, wij zijn secundair. Dat kritische discours over wat kunst is, is ongelooflijk belangrijk voor een gemeenschap. Door dat debat aan te gaan, bepaald je jezelf als gemeenschap. De natie is een voortdurend gesprek, zei de historicus Kossmann. En Thorbecke beweerde dat in een beschaafd land een krant het vehikel is voor de omgang van de natie met zichzelf. Je hebt dat nodig. Iedereen heeft altijd de mond vol van de agora, het forum, waar de ideeën botsen. De democratie is inderdaad misschien een georganiseerd meningsverschil, een arena van conflict, maar conflict speelt zich af in taal, dat mag hard zijn maar is in principe geweldloos omdat het een conflict is dat drijft op argumentatie, op een geloof dat debat zelf een intersubjectieve waarheid tot stand brengt. Dé waarheid bestaat niet …’
Steekvlamdebat
Ook een debat op Twitter ? Dat 24 of 48 duurt en enkel ingaat op de waan van de dag ? En waarin we elke andere dag over iets nieuws moeten verontwaardigd zijn ?
‘Er is een onderscheid tussen feiten en meningen. Het minste dat je kunt zeggen is dat sinds het internet, sinds een technologische revolutie die nog maar 20 jaar oud is, de kwantiteit, het gemak om meningen in de openbaarheid te brengen, exponentieel is toegenomen. Mag ik daaraan toevoegen dat dat niet per definitie heeft geleid tot een kwalitatieve verhoging ervan ? Laat ons eerlijk zijn, de meeste meningen zijn gratuit, om niet te zeggen irrelevant. Een mening is nog geen idee. Een mening is een vrijblijvende stellingname over de werkelijkheid. “Ik vind dat Beyoncé beter is dan Mozart”. Dat is een mening. Meningen zijn niet per definitie interessant.’
U hebt het nu over het spuien van meningen. Maar vandaag heb je debatten in de sociale en reguliere media die amper twee dagen duren; de verontwaardiging van het moment.
‘Eén. Ik vind dat er te veel meningen worden gespuid. Je kunt daar de metafoor van de steekvlam voor gebruiken. We leven in een steekvlam-cultuur met een continu, telkens weer oplaaiend steekvlam-debat, dat per definitie kort is. En dan weer verdwijnt en vervangen wordt door iets anders. De meeste meningen zijn bovendien vrijblijvend, en voegen niets toe aan een echte gedachtewisseling, laat staan een democratisch debat met een democratisch probleem als inzet.’
Mogen mensen dan niet die meningen vrij spuien ?
‘Ja natuurlijk zijn ze vrij. Ik ben een verdediger van een zo groot mogelijke vrijheid van meningsuiting. En dat brengt mee dat we al die vrijblijvende, maar ook de domme, verwerpelijke, gore, zelfs gevaarlijke meningen moeten tolereren. In die zin ben ik een tegenstander van negationisme-wetten. Je kunt het ontkennen van historische feiten niet strafbaar maken. Je moet die ontkenning natuurlijk bestrijden : met behoorlijke informatievoorziening en goed onderwijs. Ook de criteria om racistische uitspraken te definiëren en strafbaar te maken – aanzetten tot haat, discriminatie en geweld – zijn moeilijk af te lijnen. Wanneer zet je aan tot haat ? In dit moeilijke, nooit eindigende debat is mijn leidraad die heldere uitspraak van Karel van het Reve : “Ik geloof niet dat je meningen effectief kunt bestrijden door de uiting ervan te verbieden”. Dat is een duidelijke leidraad.’
John Stuart Mill schreef dat je alle meningen, ook de gevaarlijke, moet toelaten, want als je ze verbiedt, ga je ze later niet meer herkennen als ze zich dan voordoen.
‘Ik denk dat dat zeer juist is.’
Is het debat dood ?
‘Neen, het debat is niet dood omdat we nu 48-uurdebatten krijgen met een groot emotioneel steekvlamgehalte. Maar dat het wezenlijke debat gehypothekeerd wordt door de dagelijkse diarree van meningen, door emotie en commotie, dat kun je moeilijk ontkennen.
En om dat debat wel te kunnen voeren, is een blad met afstandelijk karakter en op niveau nodig om in deze vloeibare tijden te analyseren en commentariëren ? Ons Erfdeel dus.
‘De waan van de dag overstijgen, het is een opdracht voor velen. Wij zijn maar een deel van een mozaïek. Maar wel een noodzakelijk deel. Er moeten fora bestaan waar het debat met enige terughoudendheid wordt gevoerd. Au-dessus de la mêlée, voorbij de waan van de dag en op niveau. Maar wij zijn geen opinieblad, wij zijn geen politiek-ideologisch strijdblad. Ook al komen we ergens vandaan. En noem dat dan maar de humus van het cultuur-flamingantisme.’
Alle Nederlanden
En in de begindagen toch ook erg katholiek.
‘Ik betwijfeld of dat zo was. De schrijver en cultuurpoliticus Demedts gaf aan Jozef Deleu de boodschap meer ideologisch ongebonden te zijn. Dat hebben we altijd onthouden. Onafhankelijkheid voeren we hoog in het vaandel.’
Ons Erfdeel is gericht op de Nederlandse ruimte. In welke mate hebben jullie ook aandacht voor Suriname en Zuid-Afrika ?
‘Er is altijd aandacht geweest voor wat men in Nederland noemt “de warme delen van het koninkrijk”. Laat ons zeggen, alle plaatsen waar op een of andere manier het Nederlands is blijven hangen en waar een band bestaat tussen ons cultuurgebied en die plekken, kunnen aan bod komen. De aandacht voor die gebieden en wat daar gebeurt, is er altijd geweest. Vroeger was dat onder meer door stukken in het Afrikaans op te nemen, maar dat doen we niet meer, ze worden vertaald.’
Geen prioriteit dus ?
‘Neen, maar het hangt wel samen met onze aandacht voor het Nederlands in de wereld.’
Die ligt wel bij de Franse Nederlanden, gezien jullie publicaties. Terwijl we toch niet kunnen spreken van concrete banden vandaag.
‘Dan moet je terug in de geschiedenis. Oorspronkelijk was Ons Erfdeel een blad dat zich richtte op dat gebied. Dat is er snel uitgegroeid, maar er bleef wel aandacht naartoe gaan. Er is lang een kroniek geweest over dat gebied. Dat heeft ook te maken met onze toevallige verankering hier in Rekkem, op de grens. Toen de aandacht voor Frans-Vlaanderen minder was geworden in het tijdschrift Ons Erfdeel, heeft Deleu in 1976 die aandacht gerecupereerd in een wetenschappelijk jaarboek. Dat is geëvolueerd tot een algemenere publicatie over dat gebied. Het blijft de meest atypische van de vier lopende publicaties van het huis die tegelijk het meest is verbonden met de geschiedenis ervan. Sinds de groeiende Europese eenmaking is dat jaarboek een soort Europees experiment geworden. Je kunt in Europa niet anders dan omgaan met grenzen en je buren. Wij beschouwen dat anno 2017 als een kleinschalig experiment : hoe kan deze grensstreek, hoe kunnen mensen die hier wonen maar gescheiden zijn door een staats- en een taalgrens elkaar beter leren kennen en misschien ook samenleven ? Vanuit die optiek maken wij dat blad. Maar er zit uiteraard niets in van irredentisme. Het jaarboek is bovendien tweetalig; alle stukken verschijnen in het Nederlands en het Frans. In die zin blijven we overtuigd van onze taalideologie. In alle grensoverschrijdende relaties vinden wij het respecteren en begrijpen van elkaars taal belangrijk. Ooit werd in Noord-Frankrijk onze taal gesproken Dat is niet meer zo en dat aanvaarden we. Maar je mag niet onderschatten dat zo’n 8 à 9.000 kinderen tussen 12 en 18 daar worden geconfronteerd met het Nederlands in het onderwijs. Dat zo’n 45.000 Franse grensarbeiders in België werken, zo’n 15.000 daarvan in West-Vlaanderen. Er werken hier meer Fransen dan Walen.’
Een slotbedenking ?
‘Je moet altijd goed weten waar je vandaan komt en wat je bent. “Il faut assumer son identité”, zegt men in het Frans : aanvaarden en opnemen, de verantwoordelijkheid ervoor op zich nemen. Wie goed kijkt naar wat wij doen, ziet dat wij proberen op een hedendaagse manier betrokken te zijn bij de Vlaamse natie en het Nederlandse taalgebied. Daar worden wij door vriend en vijand voor erkend. Het is jammer dat niet iedereen zich op een vanzelfsprekende manier betrokken voelt bij die natie en dat taalgebied.’
Foto’s (c) Gazet van Hove.