U herinnert zich beslist de tijd toen u nog niet kon lezen maar wel deed alsof u het kon. U zag letters en wist niet hoe ze uit te spreken. Ik bijvoorbeeld zag letters en dacht dat ze voor hele woorden stonden. Een beetje zoals spijkerschrift of hiërogliefen. Magische tekens zag ik daar, en als ik ze zelf in aarde, zand of modder nabootste, creëerde ik een parallelle wereld. Wat me vandaag nog fascineert is die overgang van niet weten naar wel weten, van niet kunnen naar wel kunnen, in dit geval van niet naar wel kunnen lezen. Op enkele weken tijd kon een hele klas zesjarigen haar eerste zinnetjes lezen, uitspreken, afschrijven en van buiten leren. ‘Dit is Jan. Dit is Mietje. Dat is Mietje met haar pop’. Met Sinterklaas konden we Zwarte Piet schriftelijk verjagen met de lettercombinaties oe en eu : ‘boe boe eu, weg weg zwarte Piet, stoute kinderen zijn er niet’. Met kerstmis volgde een complete zelfgeschreven nieuwjaarsbrief.
Nog niet
Ik wil iets zeggen over het gewone ‘nog niet’ van alle leren, van alle groot worden en van alle verwerving en opvoeding; over het nog niet dat start met de positie van de mogelijkheid en de potentie van nog meer. Het gaat hier om het ‘tekort’ van het kind of de leerling in zijn overgang van natuur naar cultuur. Je leert de kinderen ook niet om het even wat op om het even welke leeftijd aan. Het gaat immers om die delicate en ook traditie-gebonden inschatting van het juiste moment, van de ‘gevoelige leeftijd’ waarop het nog niet kan aangesproken en omgetoverd worden in een nu al wel. Zo gaat het in en beslist ook buiten de school : kijk mama, zonder handen.
Deficit
Nu lopen er aan onze universiteiten al enkele decennia didactici en pedagogen rond die ons verwijten dat we dit ‘nog niet’ als een ‘deficit’ beschouwen. Wie zegt dat een kind iets nog niet kan, noemen ze een deficitdenker, en ze hebben het klaargespeeld om daar een soort pedagogische misdaad van te maken, waarmee ze dan ze het leren tout court verabnormaliseren. Dat doen ze om een van de klaarblijkelijkste tekorten die vandaag op de school zichtbaar zijn niet te moeten zien, namelijk de achterstand en zelfs de kloof tussen prestaties van Nederlandstalige kinderen en migrantenkinderen wier huistaal niet het Nederlands is. Ze doen er alles aan om maar niet te moeten toegeven dat nieuwkomers inderdaad tekorten kunnen hebben en dat deze nieuwkomers eronder kunnen en mogen lijden om die tekorten te overwinnen. Deze didactici zijn anti-deficitdenkers.
Taalachterstand
Ze zijn vooral tegen de notie van taalachterstand bij nieuwkomers. Die bestaat niet want die mag er niet zijn. Taalachterstand constateren is voor deze didactici immers typisch deficitdenken. Taalachterstand is nu eenmaal de sterkst opvallende kloof van alle; normale opvoeders (zogenaamde deficitdenkers) zien dat taalachterstand een heleboel andere achterstanden genereert. Dit is onverdraaglijk voor de anti-deficitdenker. Dit gaat zover dat sommige sociolinguïsten voorgesteld hebben om nieuwkomers slechts dat niveau van Nederlands aan te leren dat ze later in een beroepsomgeving zouden nodig hebben. Dan heb je vanzelf geen kloven, dat moet de redenering zijn. Welnu, als die antideficitdenkers eerlijk zijn, zullen ze moeten toegeven dat ze niet veel anders kunnen bedoelen dan laaggeschoold Nederlands voor laaggeschoolde beroepen. Ik weet niet wat u daarvan vindt, maar voor mij is dit een wraakroepende klassendeterminering van een pril kind dat alle kanten uit zou kunnen als het maar volop Nederlands zou leren.
Vlaamse taalfixatie
Een Nederlands ‘taalbad’ voor kinderen die thuis alleen Arabisch horen en spreken, dat is volgens onze nieuwlichters een slecht idee. Dat stigmatiseert deze kinderen alleen maar en benadrukt hun anders-zijn tegenover autochtone, Vlaamse kinderen. Taalbaden bevestigen de stereotypen over migrantenkinderen en belemmeren ze zodoende in hun ontwikkeling. Taalbaden leggen de nadruk op het feit dat migrantenkinderen de landstaal nog niet beheersen, en dat werkt ‘onderdrukkend’. Het plan alleen al om ze het Nederlands op te dringen, spruit volgens onze didactici voort uit die vervloekte Vlaams-nationalistische taalfixatie die in plaats van kansen gelijk te schakelen, de migrantenkinderen nog eens kopje onder wil duwen. Volgens hen gaan deze kinderen dan vanzelf geloven dat witte talen superieur zijn aan zwarte talen, wat neerkomt op beschadiging van hun zelfbeeld, op discriminatie en zelfs ‘taalracisme’.
De middenstand regeert het land
Ik vind dit niet uit. Voorgaande woorden en zinnen komen uit de mond of de pen van levende Vlaamse pedagogen en didactici. Deze mannen en vrouwen zijn verantwoordelijk voor (en leven van) onophoudelijke onderwijshervormingen. Zij leiden weer andere pedagogen en didactici op die, als ze zelf in het onderwijs terechtkomen, door de vakleraars gewantrouwd worden. Zij bepalen de onderwijslijn zelfs tegen de onderwijsministers in, vooral als het over taal gaat. Velen onder hen zijn ideologie-gestuurde taalkundigen die in termen van ras en klasse denken. Zij zijn geen taalspecialisten meer, maar eerder uitsluitingsspecialisten. Zij zien moedertaalopvoeding en moedertaalonderwijs als een bevoordeling van een alreeds bevoordeelde klasse. Nadruk op taalgebruik past volgens hen in het ‘referentiekader van de autochtone middenklasse’. Ook de ouderbetrokkenheid sluit zich bij de witte middenklasse aan – toenmalig onderwijsminister Hilde Crevits kon erover meespreken. Toen moest er minder huiswerk gegeven worden opdat blanke ouders minder gelegenheid zouden hebben hun kinderen naschools bij te scholen – kwestie van geen kloven te vergroten.
Privileges van de witten
Dit linkse onderwijsproject laaft zich aan enkele simpele vooroordelen waaronder, naast klasse en ras, het modieuze privilege-denken dat zegt dat er bij de benadeelden geen tekorten bestaan; er bestaan alleen privileges bij de bevoordeelden. Het deficit van de ene is het privilege van de andere, waardoor een feitelijk vaststelbaar tekort van de allochtoon omgetoverd wordt tot een wederrechtelijk verworven voordeel van de autochtoon.
Omdat ze ontkennen dat er zoiets als taalachterstand bij migranten bestaat, zijn deze academici ook niet geneigd om de slechter wordende resultaten van ons onderwijs in de PISA- en andere rapporten ernstig te nemen. Vanuit hun ideologische premissen laten ze de PISA-resultaten gewoon links liggen. Wie dieper wil graven, komt onvermijdelijk uit bij hun multiculturalistisch vooroordeel tegen integratie. Gedegen taalonderwijs, geholpen door een taalbad, zou deze integratie kunnen bevorderen, dat bewijst de praktijk. Maar omdat ze tegen integratie zijn, werken ze dus liever anderstalige getto’s in de hand.
Deze didactologen en pedagologen zitten in de knoop met het feit dat ze onderwijs moeten ondersteunen, begeleiden en organiseren vanuit de lerarenopleiding. Zolang ze uitgaan van hun antideficithouding, zolang ze twijfelen aan het goeie autochtone recht om te bepalen wat nieuw-komende jongeren in dit land moeten leren, blijft het Vlaamse onderwijs verlamd, en zal het verder zakken op de PISA-lijsten. Zolang ze zelf de idee van de kloof niet accepteren zullen ze hun aspirant-leraars niet veel meer kunnen aanleren dan enkele praktische tips voor een levensgroot lerarenprobleem. En dat heet : hoe houden we een woelige klas zonder ongelukken een uur lang bezig.
In zijn boek Een kwestie van bestaan gaat J.P. Rondas dieper in op de taalopvattingen die door de huidige didactici aan de universiteiten en lerarenopleidingen worden doorgegeven, en die mede de oorzaak vormen van de achteruitgang van het Vlaamse onderwijs.
Foto’s (c) Gazet van Hove.