De grote Vlaamse schrijver en dichter Paul van Ostaijen werd op 22 februari 1896 geboren in de Lange Leemstraat 53 in Antwerpen. Zijn vader Hendrik was afkomstig uit Steenbergen (Noord-Brabant, Nederland) en loodgieter van beroep, zijn moeder afkomstig uit het Limburgse Rekem (gemeente Lanaken). Paul was de jongste van zeven kinderen uit het gezin. Vader van Ostaijen was een stroeve, ietwat strenge man die zijn kinderen een strenge katholieke opvoeding probeerde mee te geven.
Jonge rebel
De jonge Paul ging in september 1902 voor het eerst naar school in het Sint Norbertuscollege in Antwerpen. De geschiedenis van zijn studies staan symbool voor zijn verdere levensloop. Na het Norbertuscollege liep Paul achtereenvolgens school aan het Sint-Jan-Berchmanscollege, het Onze-Lieve-Vrouwcollege, het Sint-Stanislascollege in Berchem en belandde tenslotte in september 1911 op het Koninklijk Atheneum aan de Rooseveltplaats in Antwerpen. Hier maakte de jonge Paul kennis met de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Samen met de latere jurist René Victor werd hij lid van de Vlaamsche Bond. Zijn studies werden gekenmerkt door herhaaldelijk zitten blijven, moeilijkheden met leraars en priesters.
Pauls literaire ambities kwamen niet direct tot uiting, want hij wilde eerst worstelaar worden. Doch zijn broze fysieke gezondheid belette dit. Vanaf 1912 was Paul van Ostaijen al gaan publiceren voor verschillende Vlaamse- dag en weekbladen. In deze bijdragen kwam zijn ruime internationale belangstelling reeds tot uiting. Hij volgde de jongste ontwikkelingen binnen de Franse literatuur op de voet evenals het opkomende Duitse expressionisme.
In 1913 hield van Ostaijen het ook aan het atheneum voor bekeken, nadat hij voor de tweede maal in de derde Latijns-Griekse afdeling was blijven zitten. In 1914 slaagde hij in het examen van stadsklerk en kreeg een baan in het Antwerpse stadshuis. Hij werd op 16 maart 1914 aangesteld tot voorlopige klerk op het tweede bureau. Ondertussen was van Ostaijen er volledig van overtuigd geraakt dat zijn ware roeping in de literatuur lag.
Hovese invloeden
De familie van Ostaijen vestigde zich in maart 1913 op een landhuis aan de Lintsesteenweg 95 (villa Jeanne) in het toen nog erg landelijke Hove. Vader van Ostaijen had zijn goed renderende bedrijvigheid van loodgieter stopgezet en profiteerde er van het leven. Paul raakte in deze periode bevriend met Paul Joostens, Floris en Oscar Jespers en met de componist Jef Van Hoof die toen in het naburige Edegem woonde. In het landhuis schrijft Paul zijn eerste gedichten die later worden opgenomen in zijn eerste dichtbundel zoals “Avondlast”, “Ik heb mijn venster” en “Stemming”. Waarschijnlijk schreef hij in Hove ook het overbekende kinderversje “Mark groet ’s morgens de dingen”.
Op 4 augustus 1914 begint de eerste wereldoorlog en op 28 september is er de Duitse aanval op de vestingstad Antwerpen. Op 4 oktober behoren Paul en zijn oudere broer Constant tot de laatste groep burgers die van Hove naar Antwerpen vluchten. Vandaar vlucht het gezin van Ostaijen verder naar Steenbergen (NL) bij familie. Eind oktober zijn ze terug in Antwerpen.
Overtuigd flamingant
Tijdens de Duitse bezetting dweilde van Ostaijen door het Antwerpse nachtleven gekleed als een verfijnde dandy en gefascineerd door tingeltangels, cocaïne, danszalen, bordelen, stomme film, charleston, glitter en amusement. Men noemde hem dan ook “Monsieur 1830” omdat hij in de mode van die tijd langs de Meir en de De Keyserlei flaneerde.
Paul van Ostaijen geraakte betrokken bij het “activisme”, de beweging van radicale flaminganten die met Duitse steun de onafhankelijkheid van Vlaanderen wenste uit te roepen. Naar aanleiding van een betoging en een scheldpartij in november 1917 tegen de francofone kardinaal Mercier werd van Ostaijen veroordeeld tot een gevangenisstraf en een geldboete. Door tussenkomst van het Duitse militaire bestuur moest hij niet naar de gevangenis.
Na de oorlog vluchtte van Ostaijen naar Berlijn om niet gearresteerd te worden. Hij verzeilde er in een diepe geestelijke crisis. In de Duitse hoofdstad kwam hij in contact met allerlei literatoren en kunstenaars van het dadaïsme en expressionisme. Hij begon toen ook meer proza te schrijven. Het fonetisch taalgebruik van van Ostaijen liep fel voor op onze hedendaagse nieuwe spelling en zijn poëzie ging andere wegen op. Hij brak met het klassieke versritme. Bij hem genoten fonaliteit, schikking en grafische voorstelling voorrang.
Nadat hij in 1921 uit ballingschap was teruggekeerd en in Brussel een kunstgalerij had geopend, begon hij te lijden aan tuberculose. Hij overleed op 18 maart 1928 aan de gevolgen hiervan in het sanatorium van Miavoye-Anthée in de provincie Namen. Eerst werd hij in dit dorpje begraven, maar werd later herbegraven op het Antwerpse Schoonselhof. Op 8 november 1972 kreeg hij er zijn definitieve rustplaats op het erepark. Bekende werken van van Ostaijen zijn : de dichtbundels Music Hall (1916), Het Sienjaal (1918), Bezette stad (1921), Feesten van Angst en Pijn (1921), Nagelaten gedichten (1928) en andere publicaties : De trust der vaderlandsliefde (1925), Gebruiksaanwijzing der lyriek (1926), Het bordeel van Ika Loch (1926), Vogelvrij (1928) en De bende van de stronk (1932).
Hovese herinnering
Weinig dichters kregen na hun dood (17 maart 1928) een zo opmerkelijke belangstelling voor hun werk als Paul van Ostaijen. Zoals de bekende van Ostaijen-kenner, wijlen Dr. Gerrit Borgers ooit zei, naar aanleiding van het feit dat van Ostaijen drie keer werd begraven : “Hoe meer hij begraven werd, hoe meer zijn werk tot leven kwam”. Ook in Hove : daar heeft hij een straat die zijn naam draagt en drie eerder kleine monumentjes; één VTB-gedenkplaat aan de woning aan de Lintsesteenweg 95, een VTB-gedenkplaat met het gedicht “Mark groet ’s morgens de dingen” aan Cultureel centrum “De Markgraaf” in de Kapelstraat 8 en een gedenkplaat van de vzw “Culturele kring Paul van Ostaijen” in de voortuin van het Regina Pacisinstituut – basisschool 2, aan de Jozef Mattheessensstraat 62 Hove.