“Zowel om juridische als politieke redenen moet de pandemiewet zoals ze nu is uitgewerkt afgewezen worden.” Dat stelt Kamerfractievoorzitter Peter De Roover in een opiniestuk op knack.be.
Gisteren rolde het lang verwachte advies van de Raad van State over het ontwerp van pandemiewet binnen. Het voorontwerp van minister Verlinden werd zeer kritisch ontvangen door de talrijke deskundigen die op de hoorzittingen in de Kamercommissie werden ontvangen. Het verslag van die hoorzittingen klokt af op zowat 600 bladzijde scherpe opmerkingen, waarbij het woord ‘ongrondwettelijk’ meermaals valt.
De Raad van State toont zich veel milder. Dat wekt verbazing bij de neutrale waarnemer. Normaal gesproken zou je mogen verwachten dat deskundigen uit de academische wereld niet echt anders oordelen dan deskundigen uit een rechtscollege. Hier blijkt dat op toch behoorlijk fundamentele punten wel het geval. In De Standaard verscheen op dezelfde dag dat het advies bekend werd een zeer kritisch stuk over het ontwerp, ondertekend door advocaten, hoogleraren grondwettelijk recht, een politicoloog en zowaar een rector, enkele uren later gevolgd door een bijzonder voorzichtig advies van die Raad van State.
Het roept dan ook de nodige vragen op als er bij deskundigen niet eens consensus kan worden gevonden over de manier waarop wordt omgesprongen met basisrechten en -vrijheden. Wat moet je dan als brave burger als zelfs die deskundigen het met elkaar niet eens zijn. Het versterkt het vertrouwen in het concept ‘deskundige’ natuurlijk niet.
Niet dat de Raad van State toeters en bellen bovenhaalt. Zo hekelden de deskundigen eensluidend en scherp hun kritiek op het gebruik van ministeriële besluiten. De Raad van State volgt die redenering, al schrikt hij wel terug voor de logica om dan ook het gebruik daarvan in de voorbije maanden af te wijzen.
Trouwens, de deskundigen-academici en de leden van de algemene vergadering van de Raad van State zijn het wel eens over de grote beginselen. Wanneer het grond- en vrijheidsrechten betreft, hoort de wetgevende macht – het parlement dus – zich uit te spreken. Maar volgens de Raad van State biedt het voldoende duidelijkheid wanneer het parlement dat in de algemene termen doet die voorzien zijn in deze pandemiewet. Artikel 5 zegt dat het parlement de minister (moet volgens de Raad van State dus ‘regering’ worden) de bevoegdheid verleent om een reeks maatregelen te treffen, waaronder (5§1,h) ‘het opleggen van fysieke of sanitaire maatregelen’.
Marc Verdussen, hoogleraar grondwettelijk recht van de UCL, zegt daar in de hoorzittingen over: “Déterminer des mesures physiques et sanitaires ! Mais les termes permettent tout et n’importe quoi !” Daarmee krijgt de regering dus carte blanche, volgens deze deskundige. Zijn collega aan de Antwerpse universiteit, Patricia Populier, hierover: “Over de maatregelen in art.5,§1,h kan echter geen twijfel bestaan : ‘het opleggen van fysieke of sanitaire maatregelen’ is zo ruim en vaag, dat de essentie niet bij wet geregeld is. Dat betekent dat de wet moet voorzien in een wettelijke bekrachtiging door het parlement, bij ontstentenis waarvan de maatregelen met terugwerkende kracht hun uitwerking verliezen. Dat ontbreekt in dit voorontwerp.”
Duidelijke taal ? Niet, want de Raad van State valt er niet over en is niet van oordeel dat die bepaling te veel ruimte biedt om maatregelen te nemen buiten het parlement om. Kortom, vanuit juridisch oogpunt hebben we nu grosso modo twee visies van deskundigen : de ene, dominant in de hoorzittingen, zegt dat de pandemiewet aan de minister te veel speelruimte geeft om op eigen houtje basisrechten en -vrijheden op te schorten ; de andere, gevolgd door de Raad van State, vindt dat die ruimte wel voldoende omschreven is, voor zo ver het de regering is en niet de minister die bevoegd wordt gemaakt.
We zitten dus, nog los van de talrijke andere opmerkingen van de Raad van State die nog de nodige aanpassingen vergen, in een juridische patstelling over de vraag of de grondwettelijk aan het parlement voorbehouden materies gerespecteerd worden. Aangezien het over basisrechten gaat, lijkt het dan wel verstandig de meest voorzichtige weg te bewandelen en niet het risico te lopen dat het parlement wel degelijk ongrondwettelijk ver buitenspel wordt gezet.
Daarnaast is er de politieke kwestie. In hoeverre moet het parlement een rol spelen bij een pandemie ? Uiteraard kan het parlement beslissen zich op de achtergrond te houden. Dat noemen ze volmachten, een formule waarnaar slechts heel uitzonderlijk en in specifieke gevallen gegrepen wordt. Eigenlijk komt deze pandemiewet hier op neer, maar dan voor toekomstige en dus nu niet echt bekende omstandigheden.
Los van de juridische kwestie of deze pandemie grondwettelijk te ver gaat, te vaag formuleert, blijft dé kwestie of we het parlement willen uitschakelen of niet. Dat is een politieke keuze. Dit voorstel van pandemiewet neemt duidelijk stelling in, namelijk dat het parlement zich bij een pandemie best gedeisd houdt.
De Raad van State spreekt zich daar uiteraard niet over uit, want dat is een politieke keuze. Wel, onze fractie spreekt zich daar wel duidelijk over uit: bij een pandemie moet een parlement niet op rust gestuurd worden maar juist actiever aan het werk aan om volwaardig greep te houden op de vrijheidsbeperkingen die opgelegd worden aan de burgers.
Zowel om juridische als politieke redenen moet de pandemiewet zoals ze nu is uitgewerkt afgewezen worden.
Foto’s (c) Gazet van Hove.