(Of een lijst die daar een beetje op leek)
Een monument voor de paracommando’s in Sint-Lambrechts-Woluwe.
De tot argwaan geneigde lezer zal in bovenstaande titel meer clickbaiting dan waarheid vermoeden en dat vermoeden is terecht. Het Orgaan voor Coördinatie en Analyse van Dreiging is pas opgericht in 2006 terwijl mijn staatsgevaarlijke verleden dateert van de jaren 70. Ook is de OCAD-lijst een heel exclusieve lijst met niet meer dan 700 extremisten erop. De extremistenlijst waar ik, samen met de meerderheid van de toenmalige Amada- en later PVDA-leden op stond, moet veel ruimer zijn geweest. Maar ik stond er dus op. Ik heb zelfs mijn dossier gezien.
Mitrailleurs
Dat is zo gegaan. In de cel waar ik toe behoorde – een basisgroep van een extremistische organisatie heet een ‘cel’ – was beslist dat ik mijn legerdienst bij de paracommando’s zou doen. Vroeg of laat – binnen 15 jaar bijvoorbeeld – zou de economische crisis van het kapitalisme leiden tot grote stakingen; de regering, die in dienst stond van het kapitaal, zou leger en Rijkswacht inzetten om die stakingen neer te slaan; en dan kwam het erop aan om geweld met geweld te beantwoorden.
Een communistische partij die van aanpakken wist, zou in zo’n situatie, met mitrailleurs in de hand, en gesteund door ‘de massa’s’, de macht kunnen grijpen: bruggen bezetten, autostrades afsluiten, wegen versperren, de Belgische Radio en Televisie innemen, het Parlement en het Koninklijk Paleis bestormen, de kazernes veroveren en een democratische volksrepubliek uitroepen, in samenwerking met een linkse afscheuring van de socialisten en misschien ook van de christelijke arbeidersbeweging. Maar dan moest er wel iemand zijn die kennis had van mitrailleurs, en waar kon die kennis beter worden opgedaan dan bij de para’s ?
Wel rode muts…
In februari 1976 meldde ik mij dus aan bij de kazerne van Lombardsijde. Ik zag mezelf al marcheren in het mulle zand zoals die van het Vreemdelingenlegioen deden, maar het liep anders. Met een 50-tal andere miliciens werden we apart genomen, in vrachtwagens opeengepakt, en op weg gestuurd naar een onbekende bestemming die later de kazerne van Flawinne zou blijken te zijn. In het voertuig zat ik naast E.D., mijn rechtstreekse leider binnen de communistische jeugdorganisatie, maar we deden alsof we elkaar niet kenden.
De reden van de verhuis naar Flawinne werd pas na enkele dagen duidelijk. Zonder even onze mening te vragen, waren we gepromoveerd tot KROO – kandidaat reserve onderofficieren – en dan volstaat een gewone para-opleiding niet, dan moet je eerst die van de Schoolcompagnie doorheen zien te komen. Ook goed. Laat mij hier volstaan met te zeggen dat ik tot de kleine helft van de groep behoorde die het na vijf maanden training gehaald heeft, maar dan met de hakken over de sloot – een uitdrukking die in deze context een letterlijk kleurtje krijgt. Na de klassieke reeks proeven – een pittige koorden- en hindernissenpiste, 200 meter man-dragen, schieten op doel en de onvermijdelijke speedmarch – had ik recht op een rode muts. Dan zou een theoretisch examen volgen en werd ik ook sergeant.
Maar geen sergeant
Maar zo is het niet gegaan. In de weken tussen de rode muts-proeven en het examen, werden E.D. en ik, elk apart, op het bureau van de kapitein geroepen. Kapitein D. was, zoals past bij een kapitein, kortaf. ‘Ter plaats rust. Clerick, je bent uitgesloten van het examen. Ik heb hier een dossier gekregen van de Militaire Veiligheid waaruit blijkt dat je lid bent van een extremistische organisatie. Dan kun je bij ons geen sergeant worden. En eerlijk gezegd, maar goed ook. Je hebt jezelf niet gemaakt, maar ik heb je bezig gezien en jij bent voor mij geen sergeant.’ Het dossier lag voor hem open, ongeveer een vinger dik en voor zover ik kon zien, voornamelijk bestaande uit foto’s.
E.D. heeft ongeveer hetzelfde meegemaakt, maar zijn dossier was dikker en bevatte meer foto’s. De dagen erna maakten de sergeanten af en toe grapjes tegenover ons over Albanië. Onze dossiers moeten dus ook vermeld hebben dat wij het Lichtbaken van het Socialisme met eigen ogen hadden aanschouwd.
Correct en voorzichtig
Wat moest het leger nu verder aan met staatsgevaarlijke elementen? Een combinatie van extremisme en wapens kan leiden tot gevaarlijke toestanden. Dat is onlangs weer gebleken. E.D. en ikzelf waren niet van plan om in de naaste toekomst terreurdaden te plegen, maar dat konden de Staatsveiligheid en de Militaire Veiligheid niet met zekerheid weten. Voorzichtigheid was geboden. We werden uitgesloten van de cursussen over springstoffen en we werden bij de sluwe kolonel V. geroepen. Die zweeg in alle talen over extremisme en had het alleen over de plaats waar wij als para het best konden renderen voor het regiment.
Voor mij had hij de ideale oplossing. Ik had een opleiding van lasser achter de rug. Ik kon dus het beste worden ingezet in Schaffen, waar men een technische eenheid had die zich bezighield met het klaarmaken van materieel dat per parachute moest worden gedropt. Maar toen ik in Schaffen aankwam, waren de richtlijnen veranderd. De majoor waarvan ik mij naam noch initiaal herinner, deed er geen doekjes om: ‘Technische eenheid ? Geen sprake van. We nemen niet het risico dat je daar het materieel gaat saboteren. We zullen eens kijken of er nog iets vacant is in de keuken.’ Daar stond ik dan met mijn Schoolcompagnie-opleiding en mijn rode muts.
Alles bij elkaar heeft het leger mij, geloof ik, correct en voorzichtig behandeld. Mijn rode muts, die ik verdiend had, mocht ik behouden, samen met de extra soldij. Als subversief propagandist werd ik geïsoleerd in een kleine kazerne. Als potentiële saboteur werd ik onschadelijk gemaakt. En ik kwam nooit in een positie waarin ik ongecontroleerd over wapens én munitie kon beschikken. Zo hoort het.