De ontdekking van Frans-Vlaanderen
De ruïne van de abdijtoren van Waten –
Voor sommige Vlamingen is Frans-Vlaanderen een gebied dat je snel voorbijrijdt op weg naar het zuiden. Maar wie de rustige schoonheid van de streek heeft ontdekt weet wel beter. Het is een gezellig oord voor een leuk weekeinde of een korte vakantie, op zoek naar sporen van onze geschiedenis en identiteit. Daarom brengt Doorbraak tijdens deze zomerdagen een andere kijk op bekende en minder bekende plaatsen in Frans-Vlaanderen. Vandaag nemen wij u mee langs de aloude grens tussen Vlaanderen en Artesië (Hauts de France).
Waten aan de A
We spreken af in het stadje Waten, pal op de historische grens tussen het graafschap Vlaanderen en Artesië. Waten is niet te verwarren met het West-Vlaamse grensdorp Watou op de schreve. Je bereikt het stadje best via Ieper, Steenvoorde en Kassel. De naam Waten betekent doorwaadbare plaats. De aloude Romeinse heerweg van Kassel naar Bonen liep via dit wad.
Waten aan de A ligt in een van de mooiste landschappen van de zuidelijkste Lage Landen. Om dit machtig landschap te aanschouwen beginnen we onze verkenning op de Watenberg (Waten-boven), een heuvel boven het stadje, de laatste van de Vlaamse bergen. Niet te verwonderen dat Albrecht Rodenbach bij dit grootse uitzicht vanuit de Watenberg inspiratie vond voor zijn Gudrun.
Het stadje ligt een beetje verborgen aan de voet van de heuvel waar ook de rivieren de A, de Kolme en de Holne (Houle) vloeien. Een andere waterloop, het Monsterleet, vormt met de oude Kolme, nu Broekburgse vaart, de twee takken waarlangs de oude A in vroegere tijden de zee bereikte. Dat staat al beschreven in een keure van Filips van de Elzas uit 1172. Aan de overkant van de A beginnen de Artesische heuvels met de prachtig beboste Sperlekeberg.
Blootland en Houtland
Hier op de Watenberg ontdek je het contrast tussen de twee landschappen : het Blootland, eindeloos vlak tot aan de zee, en het Houtland, een glooiend landschap, vroeger met veel bosjes en hagen. Tot de 7e eeuw bedekte de zee het hele Blootland. De kust liep tegen de Artesische heuvels langs Giezene (Guînes) en Aarde (Ardres) tot aan Sint-Omaars die het einde van een baai vormde.
Vandaar liep de kustlijn terug langs Oudemunster (Saint-Mommelin). Om dicht bij Waten door een smalle geul te lopen en dan naar Sint-Winoksbergen, en verder langs Diksmuide richting Nieuwpoort. Dit verklaart waarom de Vikingen in de 9de eeuw, op hun drakars, zo diep in het land konden binnendringen om de abdij van Sint-Omaars te plunderen. Waarna ze dan, via Leie en Schelde, Gent en Antwerpen konden bereiken.
Abdij en molen
Op Waten-boven zie je nog de ruïnes van de toren van de ooit befaamde abdij van Waten. Graaf Dirk van de Elzas, die in 1168 bij Grevelingen sneuvelde, verkoos deze abdij voor zijn laatste, eeuwige rustplaats. Ook Erasmus kwam ooit tot in Waten om er de rijke abdijbibliotheek te raadplegen. De molen aan de andere kant van de straat, gebouwd in 1731 op een laatste bult van de heuvelrug, werd enkele jaren geleden prachtig gerestaureerd en is nu beschermd. Hij is achthoekig, van het stenen, Artesische type, uniek voor de Westhoek.
Aan de overzijde van de A, op de flank van de Sperlekeberg, midden in het bos, ontwaar je een bunker die de grootste van de wereld zou zijn, zegt men. Hij is opgetrokken door de Duitsers om er V2’s te bouwen en te lanceren richting Engeland.
In het dal domineert de toren van de Sint-Gilliskerk het stadje. De eerste melding van deze kerk dateert van 1336, maar een eerste parochiekerk stond er al een eeuw eerder, in 1228. Rechts van de ingang kun je een Vlaams opschrift zien, deels uitgewist. Je ontcijfert alleen nog : ‘in ’t jaer ons heeren m….’. Op het plaatselijke kerkhof bevindt zich het graf van Jean-Marie Gantois (1904-1968), bekend voorman van de Vlaamse Beweging in Frankrijk, in Waten geboren en er ook overleden.
Verdedigingsgracht tegen de Fransen
De A werd in de 19de eeuw gekanaliseerd en dat heeft het waterlandschap van weleer drastisch gewijzigd. Daardoor vloet ze ter hoogte van Waten nu westwaarts, achter de huizen. De A met de Leie 15 km verder, vormden in de middeleeuwen een natuurlijke hindernis tegen de vijand komend uit het zuiden. Tussen beide rivieren lag een moeilijk verdedigbare open ruimte, zeg maar een zwakke plek waar vijandelijke troepen makkelijk konden doordringen.
Op de befaamde kaart van Mercator uit 1540, waarvan het unieke exemplaar in het Antwerpse Plantin-Moretusmuseum wordt bewaard, ziet men, precies op deze zwakke plek, een gracht die A en Leie verbond. Op de kaart wordt, zeer expliciet, de naam “Den nieuwen dyck tegen de Franschen” vermeld zodat niemand er aan kon twijfelen dat de vijand van toen Frans was. “Dyck”, het West-Vlaamse woord voor sloot of gracht, is nog terug te vinden in de Franse benaming ‘Canal de Neufossé’, het kanaal dat de plaats nam van de nieuwe dijk.
De Nieuwen Dyck en de taalgrens
Deze Nieuwen dyck werd in 1047 in de tijd van Boudewijn V gegraven. De Brugse historicus Kervyn de Lettenhove vertelt dat het graven van de negen mijlen lange gracht in amper drie dagen en drie nachten werd uitgevoerd. Hiervoor werden soldaten in 24 werven ingezet die naar elkaar toewerkten. Het was voor zijn tijd een omvangrijk militair verdedigingswerk versterkt door een wal met palissaden en kleine forten, in de streek blok(h)usen genoemd. De enige doorgang, de Haeskensbrugge, werd verdedigd door het kasteel van Ruischeure, (Renescure), dat aldus Sanderus ‘de wacht optrok tegen Frankrijk’. Vandaag dienen de overblijfselen van dat kasteel als gemeentehuis van Ruischeure.
In zijn boek “De graven van Vlaanderen” *merkt Edward De Maesschalk terecht op dat de Nieuwen dyck tegen de Franschen op de duur ook de taalgrens werd tussen het Dietse noorden en het Picardische zuiden’. Dat klopte tot in de twintigste eeuw. Inmiddels is ook deze situatie achterhaald en de streek grotendeels verfranst.
In een volgend artikel breng ik u naar een volgende bijzondere plaats van herinnering in het dorpje Kaaster.
*De graven van Vlaanderen, Edward De Maesschalk 861-1384, Davidsfonds, 2012