Een zogenaamd ‘Europese islam’ met alle middelen tegengewerkt
De Vlaamse regering werkt momenteel, onder de auspiciën van minister van Samenleven en Binnenlands Bestuur Bart Somers (Open VLD), aan het Erkenningsdecreet Lokale Geloofsgemeenschappen. In dat kader was er op 12 juli een hoorzitting in de Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering. Matthias Biesemans, strategisch analist bij het OCAD, maakte daar een opgemerkte passage met zijn analyse van buitenlandse inmenging binnen de islamitische geloofsgemeenschappen.
‘Ik hou me al bijna twintig jaar bezig met de studie van de dynamiek binnen de islamitische religieuze markt, zowel binnen Europa als in de verre buitenlanden’, stelt Biesemans. ‘Meer bepaald de buitenlandse beïnvloeding is het onderwerp van mijn analyse. Marokko en Turkije zijn hier, naast de Golfstaten en Saudi-Arabië, zeer actief bij betrokken.’
Prozaïsche realiteit van huidige moskeebesturen
Biesemans begint zijn uiteenzetting voor de commissie met de opmerking dat vooral Marokko en Turkije voor België relevant zijn qua buitenlandse inmenging. Dat mocht eind vorig jaar nog blijken toen ook de buitenlandse pers berichtte over de infiltratie van de Marokkaanse inlichtingendiensten in de Grote Moskee van Brussel. De OCAD-man haalt aan dat het voorstel binnen het decreet om een informatie- en screeningsdienst op te richten verdienstelijk is, maar hij plaatst daar een kanttekening bij. Volgens hem wordt er te veel abstractie gemaakt van de prozaïsche realiteit van de moskeebesturen in Vlaanderen.
‘Ik stel me de vraag of de hele waslijst van criteria die in het decreet staat, praktisch te implementeren valt door de huidige moskeebesturen, die voornamelijk teren op vrijwilligers uit de eerste generatie. Dat is in eerste instantie toch het doelpubliek,’ volgens Biesemans.
Marokkaanse beïnvloeding
Er bestaat een levensgroot probleem van buitenlandse inmenging binnen de islamitische geloofsgemeenschappen hier te lande. Die is niet zozeer religieus van aard, beweert Biesemans. ‘Het gaat meer om politieke inmenging via de instrumentalisering van de religieuze bediening. De Marokkaanse ministeries van Buitenlandse, Binnenlandse en Religieuze Zaken bemoeien zich al decennia systematisch met de Belgisch-Marokkaanse geloofsgemeenschappen. Zij beschouwen de diaspora vanuit een veiligheidsperspectief nog steeds als Marokkaanse onderdanen, ongeacht of zij over een Belgische of Europese nationaliteit beschikken. Het maakt hen ook niet uit of het over de eerste, tweede of derde generatie gaat. Die laatste generaties hebben minder affiniteit met het Marokkaanse referentiekader.’
Trouw aan het Marokkaanse systeem
Biesemans ziet drie redenen waarom de Marokkaanse overheid investeert in de Belgische religieuze bediening. ‘Ten eerste willen zij de loyauteit aan de Marokkaanse identiteit bestendigen. Dat houdt in dat ze verwachten dat de diaspora trouw is aan het Marokkaanse systeem, met de absolute monarchie en de typische verwevenheid van religie en politiek.’
‘Ten tweede willen zij binnen de Marokkaanse gemeenschap contestatiebewegingen monitoren en indammen. Zij gebruiken religie als ‘soft-power’ vanuit veiligheidsperspectief. In de Marokkaanse wetgeving bestaat een nieuw concept : de spirituele veiligheid van de Europese diaspora. Zij willen die via een systeem van netwerken binnen de religieuze bediening bewaken. Bij contestatiebewegingen denk ik dan aan de Berberbeweging of het Polisario, de onafhankelijkheidsbeweging van de Westelijke Sahara.’
‘De derde reden is de meest belangrijke. De Marokkaanse – maar ook de Turkse – overheid wil te allen prijze vermijden dat de geloofsgemeenschap autonomer wordt. De tweede en derde generatie van Marokkaanse moslims evolueert naar een islambeleving die totaal losstaat van het Marokkaanse politiek-religieuze referentiekader. Net die autonomisering is een gegeven dat leeft bij heel wat Belgen die zich als moslim identificeren. De Marokkanen -en de Turken- willen dit proces via inzet van al hun instrumenten koste wat kost blokkeren. Dat zie je binnen de Moslimexecutieve. Daar hebben zij een netwerk van cliëntelisme uitgebouwd om dit proces tegen te gaan.’
Turkse bemoeienis via Diyanet
Bij de Turkse gemeenschap stelt Biesemans een gelijklopende tendens vast. ‘Hier vertrekt de beïnvloeding vanuit Diyanet en het ministerie van Buitenlandse zaken. Het spirituele aspect van de geloofsbediening is ook hier slechts een onderdeel van een ruimere beïnvloeding. Een groot deel van de dienstverlening van Diyanet is gericht op het in stand houden van De Turkse identiteit en de loyauteit aan het Turkse systeem. De gedachte van de Turkse eenheid staat hier centraal, net als het tegengaan van alle mogelijke contestatiebewegingen.’
‘De Turkse identiteit die wordt gepromoot is een homogeen Turkse Hanafitische identiteit (één van de vier soenitische rechtsscholen, WM). In België is er een grote Alevitische gemeenschap. Die wordt door Diyanet niet beschouwd als een onderdeel van de Turkse identiteit, omdat ze van sjiitische oorsprong is. Ook de Koerdische gemeenschap, die behoort tot de Shafi’itische rechtsschool, blijft ook verstoken van het aanbod van Diyanet, dat zich enkel mono-cultureel toespitst op de promotie van de Hanafi-identiteit. Turks-zijn is Hanafi-zijn. Dat wordt binnen de dienstencentra van Diyanet voortdurend benadrukt, via taalonderricht en een curriculum dat de nadruk legt op het Turks nationaal bewustzijn en de Turkse cultuur.’
‘Ook Diyanet legt sterk de nadruk op het tegenwerken van autonomie bij de Turkse diaspora. De verschillende mechanismen die zowel door de Turkse als de Marokkaanse overheid zijn ontwikkeld om de evolutie naar een Belgische islamidentiteit te belemmeren, zijn jammer genoeg nog steeds actief en efficiënt. Nochtans bestaat er bij de jongere generaties een drang om vanuit het Belgisch maatschappelijk en ethisch kader een eigen islambeleving te ontwikkelen. Dit wordt door de Turkse en Marokkaanse overheden actief tegengewerkt.’
Financiële en materiële ondersteuning vanuit het buitenland moet stoppen
Biesemans is verheugd over de initiatieven in het voorstel tot decreet om de financiële ondersteuning vanuit het buitenland aan banden te leggen. Hij ziet dit als een noodzakelijke voorwaarde voor een effectieve integratie in ons maatschappelijk bestel. ‘De klemtoon die in dit voorstel ligt op het opheffen van de financiële en materiële ondersteuning vanuit het buitenland is bijzonder relevant. Dat beantwoordt aan de roep van vele moslims in België, die oprecht geïnteresseerd zijn in het verdiepen van hun religiositeit.’
Het abstracte verhaal versus de werkelijkheid
‘Alleen denk ik dat er te zeer abstractie wordt gemaakt van de werkelijkheid. De moskeeën in Vlaanderen werken voornamelijk dankzij vrijwilligers. Het gaat om goedbedoelde inzet van personen uit de lokale geloofsgemeenschappen, die een moskee oprichten met als voornaamste bedoeling te voorzien in de rituele verplichtingen van het geloof. Die moskeebesturen zijn hoofdzakelijk in handen van de eerste generatie. De overdracht naar de tweede en derde generatie verloopt zeer moeilijk.’
‘De eerste generatie heeft weinig kennis van het in regel stellen van de eigen administratie met de criteria die het voorstel tot decreet vooropstelt. De meeste moskeebesturen beschikken niet over de juiste competenties om dit in orde te brengen. Het zou interessant zijn mocht er ook aandacht worden besteed aan het ondersteunen van de lokale moskeebesturen door ze te betrekken in projecten voor professionalisering. Er zijn heel wat hoogopgeleide actoren in het moslimmiddenveld die zich daarin specialiseren. De overheid zou dergelijke initiatieven parallel kunnen ondersteunen. Een meer holistische en integrale aanpak door en voor de moslimgemeenschap is noodzakelijk om de erkenningsgraad, volgens de vooropgestelde criteria, op te krikken. Het lijkt me belangrijk voor het succes van dit decreet om niet te blijven steken in het abstracte verhaal. De werkelijkheid op het terrein mag men niet negeren.’
Nog werk aan de winkel
De Vlaamse regering hoopt het decreet in de loop van het najaar goed te laten keuren door het parlement. In artikel acht van het decreet staat de verplichting om in geen geval, op welke wijze dan ook, medewerking te verlenen aan activiteiten die aanzetten tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of leden daarvan.
Naar aanleiding van de melding op Twitter van Jihadonderzoeker Peter Velle over het islamitisch centrum van Khatme Nubuwwat in Antwerpen, vroeg burgemeester Bart De Wever het OCAD om dringend een analyse te maken van de aanwezigheid van Talibanaanhangers. Een onderzoek naar oproepen tot haat en geweld tegenover de Ahmadiyya-gemeenschap is misschien ook op zijn plaats. Volgens Velle is dit schering in inslag in de middens van de radicalen met banden met het Pakistaanse regime. Het benieuwt ons of zo’n onderzoek in de praktijk tot iets kan leiden.