‘Confederalisme is een middel, geen doel,’ zei Lorin Parys. Het was vorige zaterdag op een academische zitting ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van de N-VA een opvallend onopvallend zinnetje. Opvallend, omdat dit een aardverschuiving is in het verhaal van de N-VA. Onopvallend, omdat niemand reageerde. Terwijl men er zeker van kan zijn dat minstens tachtig procent van de aanwezigen krek het omgekeerde denkt : het confederalisme is een tussendoel, op de weg naar het einddoel, de Vlaamse onafhankelijkheid. Het is tegelijk de paradox waarin de N-VA gevangen zit.
Aandringen op het einddoel
Die ongemakkelijke dubbelzinnigheid is overal in de partij terug te vinden. Vorige vrijdag zei ook (een voor het overige uitstekende) Geert Bourgeois in De Afspraak dat die Vlaamse onafhankelijkheid het einddoel is. Maar alweer opvallend : men moest wel een beetje aandringen om hem dat te laten zeggen.
Op datzelfde colloquium waren er nog meer interessante zinnetjes. Over wat in de hoofden van de mensen zit bijvoorbeeld. Oppermarketeer Jan Callebaut zei dat een kwart het niet weet, en een ander kwart precies het omgekeerde denkt, maar de helft van de Vlamingen ziet in Vlaanderen als bestuursniveau een meerwaarde. Dat is goed nieuws, zei Jan Jambon, nadat hij terloops had opgemerkt (met hoorbare instemming van de zaal) dat hij maar weinig Belgisch gevoel had.
En toen kwam het. Callebaut merkte op dat de Vlamingen in grote meerderheid wel iets met België hebben : ze associëren dat – en hou dit even vast; het komt nog terug – met veiligheid, zekerheid, comfort, bescherming.
Dat is voor de N-VA opnieuw iets onoplosbaars. De partij is immers historisch (om zeer begrijpelijke redenen) en tot op vandaag anti-Belgisch. Maar dat staat dus op bepaald gespannen voet met wat de grootste groep kiezers denken. Die voelen zich veilig en beschermd … uitgerekend door het niveau dat de N-VA bestrijdt. Dat is een majeur politiek probleem. Een Catch 22, zoals dat is gaan heten.
Nestelen in welvaart
Dat kwam wonderwel terug met CSU-Europarlementslid Monika Hohlmeier, dochter van de iconische leider van de Beierse christen-democraten, Franz Josef Straus. Ze kreeg, ondanks de onvermijdelijke taalbarrière, een staande ovatie. Na een speech zonder papieren maar uit het hart. Over de zin van een regionale partij.
Haar meest gebruikte woord ? Wirtschaft. Economie dus, welvaart. Want alleen binnen een goed draaiende, innoverende economie, zei ze, kan je onze mensen bescherming, veiligheid, zekerheid bieden. En dat dient ook de politieke stabiliteit: angstige mensen zijn te makkelijk te manipuleren, vallen voor extremen. Geef de mensen dus veilig en behoorlijk betaald werk. En ze liet niet na keurig uit te leggen waar het grote verschil zat met het recht op arbeid van de linkerzijde.
Een regionale partij is een partij die dicht bij de mensen staat, zei ze, en dus de gevoeligheden beter aanvoelt. Want die zijn nu eenmaal regionaal verschillend. Beieren was ooit een achtergesteld gebied, waar de regionale CSU de mensen heeft meegenomen in een verhaal dat naar stabiele welvaart heeft geleid.
Ze kreeg dus een overdonderend applaus, en dat is opmerkelijk omdat voor Hohlmeier het doel anders is – en zeer duidelijk : zorg dragen voor de mensen via een goed draaiende economie, die door een flinke dosis innovatie (ook de oplossing voor het klimaatprobleem, zei ze terloops) welvaart creëert. Helaas, dat is niet het doel van de jarige partij…
Communicatiestrategie
De N-VA heeft vooralsnog teveel aan dat middel gedacht, maar niet aan het doel. Dat er verzachtende omstandigheden zijn – alle andere Vlaamse partijen, ook de Open Vld en zelfs het Vlaams Belang, zijn bij nader toezien linkse partijen voor wie de motor van onze welvaart eerder probleem is dan oplossing – is geen excuus. Wie de economische kaart trekt maar er niet altijd aan toevoegt dat dat bij uitstek ook sociale doelen dient, schiet tekort. Het is de (onuitgesproken) les van Hohlmeier. En nog een paradox waar de N-VA mee worstelt.
Ik moet mezelf hier meteen corrigeren. Ja, die paradoxen passeerden zonder commentaar, maar ze werden wel eventjes aangeraakt. Toen Jan Jambon zei dat ‘Vlaming zijn’ gewoon een identiteit is, die niets met politiek te maken heeft, net zoals je je Schot kunt voelen, maar daarom nog niet tegen Groot-Brittannië hoeft te zijn, merkte Jan Callebaut op dat de N-VA dan wel een probleem had met haar woordenschat.
En Carl Devos (nog altijd onze beste politieke analist) ging nog een stap verder. Hij had overigens als enige de verholen paradigmawijziging van confederalisme als middel en niet als doel, wel opgemerkt. En toen Lorin Parys en Valerie Van Peel het communautaire ook nog eens invulden als een welvaart- en welzijnsverhaal – eigenlijk à la Hohlmeier – zei Devos : ‘Dan zou ik toch van communicatie veranderen.’ Zelden is de nagel zo hard op de pijnlijke kop geslagen.
Werk aan de winkel
Maar men liet ook dat passeren. Het was tenslotte een verjaardagsfeestje, en niemand wou dat verknallen. Misschien daarom had Bart De Wever het in zijn slotspeech vooral over Hendrik Conscience. Voor alle zekerheid: bij de achterban van de N-VA horen ze dat graag. Ze zijn daar in grote meerderheid caractériels – zei ooit Karel De Gucht. Ze zijn zowel romantisch als principieel. Een vaak noodlottige combinatie, al heeft die – de hemel zij geprezen – er tegelijk ook voor gezorgd dat het democratisch Vlaams-nationalisme bij ons, en ondanks alles, nog bestaat. Democratisch, jawel : bij de N-VA hebben de nationalisten, anders dan elders, altijd beseft hoe belangrijk een rechtsstaat is. Dat is de allergrootste verdienste van stichter Geert Bourgeois.
Maar de N-VA heeft dus veel werk. Die verschuiving in het discours zal, als ze wordt bevestigd, de partij onder zware druk zetten : van traditionele flaminganten in eigen rangen, van het Vlaams Belang. Het zal bloed, zweet en tranen kosten om zich, anders dan in 2019, niet te laten opjutten, en ook als partij de eigen verandering waar te maken. Het is – de cijfers zijn overduidelijk – tegelijk de toegangspoort naar de echte volkspartij, de partij van de onderstroom.
Nu de coronacrisis voorbij is, is zicht- en voelbare verandering de algehele opdracht : de N-VA moet met de Vlaamse Regering het verschil maken. De Vlaamse Regering is daar in de perceptie en in de werkelijkheid nog nooit in geslaagd. Ook niet met een incontournabele N-VA. Het lijstje van bevoegdheden die men evengoed niet zou kunnen hebben, aangezien men nog altijd doet wat men altijd gedaan heeft – de status quo – is indrukwekkend teleurstellend.
De kracht van verandering
Al is er ook wel één uitzondering. Het is geen toeval dat in de laatste poppoll Zuhal Demir fors is gestegen. Ze is de enige die de veel genoemde verandering waarmaakt. Ze zit ook op een ministerie waar al tientallen jaren lang de politiek zo vloeibaar is als ijs. In het belang van de Boerenbond. Voorheen de belangenverdediger van de landbouwers, nu alleen nog van de agro-industrie en dus van zichzelf. Demir slaagt erin met een geloofwaardig groen alternatief te komen.
Want de ecologische reflex is (gelukkig) ook in Vlaanderen dominant. Normaal moet Groen dat verzilveren, maar dat lukt niet, omdat ze hun ecologische gedachtegoed koppelen aan een extreem-links verhaal (het nageslacht van Jean-Jacques Rousseau wil de wereld redden door het kapitalisme te vernietigen en en passant de gevoeligheden van de Vlamingen te negeren). Een godsgeschenk voor Demir.
Zo werkt nillens willens de politiek : de zwakte van de een is altijd ook de sterkte van de ander. Maar op zich is dat nooit genoeg. Zelfs als weldra blijkt dat het Vivaldi-verhaal niet meer te vertellen valt, zal de federale oppositierol van de N-VA – dat is alweer een paradox, een schijnbare tegenstelling – alleen maar lonen als tegelijk het Vlaamse beleid wordt gezien als anders.