Maar de staatsschuld wordt niet in beschouwing genomen
In een interessante studie heeft de Nationale Bank van België (NBB) deze maand de transfers van Vlaanderen naar Franstalig België bevestigd. Die transfers dalen, wat veroorzaakt wordt door de Vlaamse vergrijzing. De studie houdt echter geen rekening met de staatsschuld.
Studie van 2008 en 2019
De nieuwe studie bouwt voort op die van september 2008 in de Economic Bank Review, over de interregionale transfers in België. Vlaanderen was een nettobijdrageverlener van 5.843 miljoen euro. Brussel was ook een nettobijdrageverlener, maar voor slechts 212 miljoen euro. De begunstigde was toen Wallonië met 6.056 miljoen euro (de som van de Vlaamse en Brusselse transfer). In cijfers per hoofd van de bevolking (per capita) droeg iedere Vlaming bij aan de transfer voor 967 euro en iedere Brusselaar voor 211 euro, terwijl iedere Waal 1.783 euro ontving. Interessant om op te merken is dat de tewerkstellingsgraad (voor twintig- tot 64-jarigen) in de drie gewesten toen laag was. Hij was het hoogst in Vlaanderen (met slechts 66.1%), gevolgd door Wallonië (57%) en Brussel (54.8%).
Anno 2019 is Vlaanderen nog steeds een netto-bijdrager voor 6.162 miljoen euro, net zoals Brussel met 918 miljoen euro. Wallonië is dus nog steeds de enige begunstigde met 7.080 miljoen euro. In feite is er echter niet veel veranderd, vooral als we naar de cijfers per capita kijken. De bijdrage van iedere Vlaming is per hoofd zelfs gedaald tot 935 euro, terwijl die van de Brusselaar gestegen is tot 759 euro. Iedere Waal heeft ook meer gekregen (1.948 euro). De tewerkstellingsgraad is in Vlaanderen wel sterk gestegen tot 76%, maar blijft laag in Wallonië (65%) en Brussel (62%). Dit is dus in de laatste twee gewesten onvoldoende, en nog ver van het huidige regeringsdoel voor een tewerkstellingsgraad ad 80%.
De daling van de bijdrage per capita in Vlaanderen lijkt er dus op te wijzen dat de transfers aan het dalen zijn, althans in relatieve zin. Dit is een gevolg van de sterkere vergrijzing van de Vlaamse bevolking. Wij werden reeds een paar jaar geleden daarop gewezen. Maar in absolute termen zijn ze verder gestegen. Dit duurt zo al voor het grootste deel van de naoorlogse periode, terwijl professor Erik Buyst terecht opmerkt dat transfers slechts een tijdelijke oplossing mogen zijn om ondertussen de fundamentele problemen op te lossen. Quid pro quo.
Premisses studie 2019
In de studie wordt in detail uitgelegd hoe men te werk is gegaan om de interregionale transfers te becijferen. Om te weten of een bepaalde transactie leidt tot een interregionale transfer, wordt het gemiddeld per capita voor een gewest vergeleken met het nationale gemiddelde per capita. Als men een afwijking van het nationale gemiddelde constateert, is er sprake van een interregionale transfer.
Het gaat daarbij om de volgende activiteiten :
- Inkomsten : deze bestaan uit directe en indirecte belastingen en sociale bijdragen. Ieder jaar ontvangt de staat per capita 12 900 euro. Maar per Vlaming is dat 13 800 euro, terwijl de Waal veel minder afstaat : 11 300 euro. De Brusselaar zit daartussen met 12 200 euro, vooral door de vennootschapsbelasting. Dit leidt tot een interregionaal herverdelingseffect van 6.5 miljard euro.
- Uitgaven : dit zijn sociale voordelen die voortspruiten uit de sociale zekerheid (zoals werkloosheid en ziekte) en de subsidies aan bedrijven. Gemiddeld geeft vadertje staat 9.000 euro per inwoner uit. De Brusselaar krijgt het minst met 7.300 euro, en de Vlaming en Waal krijgen per hoofd allebei evenveel met 9.200 euro. Dit leidt tot een herverdeling van 2,1 miljard euro.
- Toelagen die vooral voortspruiten uit de Bijzondere Financieringswet. De beschrijving, in grote lijnen, van hoe dat in zijn werk gaat, toont echter aan hoe ingewikkeld België, en dan met name het Brusselse kluwen, wel is. Het leidt tot een herverdeling van 800 miljoen euro. Gemiddeld krijgt iedere Belg 3.900 euro, en de Vlaming zit daar juist onder met 3.800 euro. De Waal en Brusselaar profiteren het meest met respectievelijk 4.100 en 4.300 euro per capita. Die institutionele transfers zullen vanaf 2024 door de herziene Financieringswet fors afnemen.
Primair inkomen en demografie
Vlaanderen draagt het meest bij via de personenbelasting (2.528 miljoen euro) en de sociale bijdragen (2.944 miljoen euro). Dat komt omdat het primaire inkomen van de huishoudens in Vlaanderen het hoogst is. Het Vlaamse inkomen per capita is immers negen procent hoger dan het Belgische gemiddelde. Echter, in Wallonië en Brussel is dit respectievelijk dertien en tien procent lager dan het gemiddelde. Dit houdt natuurlijk ook verband met de diverse tewerkstellingsgraad.
Brussel heeft de jongste bevolking : 23% is onder achttien jaar, en weinig ouderen boven 65 jaar (dertien procent). Vlaanderen heeft de oudste bevolking, zodat het een netto-ontvanger is voor de pensioenen (2.241 miljoen euro) en de gezondheidszorg (394 miljoen euro). Wallonië is voor de twee ongeveer break-even. Brussel draagt netto 2.047 miljoen euro bij voor de pensioenen en 574 miljoen euro voor de gezondheid, met dank aan de jonge bevolking. Deze trend zal zich in de toekomst waarschijnlijk doorzetten, en reduceert de transfers.
Vennootschappen en provincies
De bedrijven creëren de hoogste toegevoegde waarde in Brussel (62 000 euro per capita). Die is toch fors hoger dan in Vlaanderen (37 000 euro per capita) en Wallonië (26 000 euro per capita). Dit komt natuurlijk doordat veel bedrijven hun hoofdzetel daar hebben. Daardoor is Brussel een netto-bijdrager voor de vennootschapsbelasting (1.319 miljoen euro), gevolgd door Vlaanderen (715 miljoen euro), terwijl Wallonië hier 2.034 miljoen euro in het deficit gaat.
De studie beschouwt het Brusselse gewest als de elfde provincie. Vlaanderen kent twee provincies die netto-ontvanger zijn van transfers, namelijk Limburg en West-Vlaanderen. In deze laatste is dat toe te schrijven aan de pensioenen, omdat er relatief veel gepensioneerden wonen. In Wallonië is enkel Waals-Brabant geen netto-ontvanger van transfers.
Per capita dragen Vlaams-Brabant (3.000 euro) en Waals-Brabant (2.600 euro) netto het meest bij. Samen met Brussel (1.200 euro per capita) gaat er van hieruit zes miljard euro naar de rest van het land. De grootste netto-ontvangers per capita zijn Luik en Henegouwen (3.000 euro per capita), maar dat is geen verrassing.
Internationale vergelijking
In de studie wordt ook een interessante vergelijking gemaakt met andere interregionale transfers in de Europese Unie. Daaruit zou blijken dat die in België gematigd zijn en zelfs lager dan in de meeste andere EU-lidstaten. Zo is in Duitsland de transferratio per capita in vergelijking met het primaire inkomen per capita vijf tot tien procent hoger dan het nationale gemiddelde in Hamburg, Beieren, Hessen en Baden-Württemberg. Dit is echter zeventien procent lager dan het gemiddelde in Saksen en Saksen-Anhalt (behorende tot het vroegere Oost-Duitsland). In België staat de Vlaamse transferratio per capita (ten opzichte van het inkomen) vier procent boven het gemiddelde. In Wallonië staat dit zes procent onder het gemiddelde.
Meer algemeen dragen de hoofdstedelijke regio’s het meest bij tot de transfers. In Frankrijk is dat Île-de-France (Parijs) met zelfs 23% boven het gemiddelde! Dit geldt echter ook voor Boekarest (40%), Warschau (40%), Madrid (15%), enzovoort. In deze context doet Brussel het veel minder goed.
Quid schuld ?
De resultaten van de NBB-studie stemmen overeen met andere onderzoeken, zoals die van de Leuvense professor André Decoster een paar jaar geleden. Het is niet eenvoudig deze ingewikkelde berekeningen na te kijken. De studiedienst van de NBB levert wel over het algemeen gedegen werk af. Hij heeft een goede reputatie, ook al is de NBB een federale overheidsinstelling.
Maar er zijn ook nog de verborgen transfers via de Belgische staatsschuld, die tot vijf miljard euro per jaar kunnen bedragen ! Geert Jennes van het Leuvense onderzoekscentrum Vives (KULeuven) maakte een studie hierover, en komt zo aan hogere bedragen. De grote interregionale transferten uit de federale staatsschuld zijn een gevolg van het feit dat op die staatsschuld de voorbije decennia grote interestlasten moesten worden betaald (tot zelfs elk procent in 1990-1993). De analyse steunt op gegevens van 1970 tot 2016. De transfers spruiten voort doordat er jaarlijks een verschil is tussen :
- enerzijds de federale interestlasten die het welvarende Vlaanderen effectief heeft gefinancierd in de vorm van de grote belastingopbrengsten die het jaarlijks levert aan de federale kas, waarmee die federale rentes betaald worden;
- anderzijds de federale interestlasten die Vlaanderen zou hebben moeten financieren als het enkel de interesten had moeten financieren die verschuldigd waren op dat deel van de federale schuld dat in Vlaanderen ontstaan is.
Grote federale interestbetalingen
Daarbij komt nog dat de jarenlange besparingen van de regeringen Martens en Dehaene in de jaren ’80 en ’90 Vlaanderen jaar na jaar grote impliciete overschotten binnen de federale begroting opleverden. Hierdoor had Vlaanderen zijn deel van de Belgische federale staatsschuld al tegen het einde van de jaren ’90 volledig ‘afbetaald’. Dit had de Vlaamse belastingbetaler in feite rente moeten opleveren. In de realiteit echter werd hij gedwongen ieder jaar grote federale interestbetalingen te blijven financieren. Het gevolg is dat de interesttransfer naar Franstalig België groter is dan de totale jaarlijkse federale interestfactuur.
Ondanks het feit dat de rente sterk gedaald is sinds de toetreding tot de eurozone, zijn de interesttransfers volgens Jennes hoog gebleven. De stijging van de staatsschuld als gevolg van de lockdowns en coronamaatregelen (tot 50 000 euro per inwoner) zal dit niet verbeteren.